13/03/13

Het gerechtelijk reorganisatieplan: wat kan men hierin voorzien en wie kan aan de stemming erover deelnemen?

Het Hof van Beroep van Gent heeft recent een arrest gewezen waarin het de essentiële principes herhaalt met betrekking tot de inhoud van het reorganisatieplan en met betrekking tot de personen die aan de stemming ervan mogen deelnemen.

Overeenkomstig artikel 53 Wet Continuïteit Ondernemingen (hierna “WCO”) is de deelname aan de stemming voorbehouden aan de schuldeisers in de opschorting op wiens rechten het reorganisatieplan een weerslag heeft. Het begrip “weerslag” moet ruim geïnterpreteerd worden en omvat alle maatregelen waarin een reorganisatieplan kan voorzien, zoals een opschortende termijn, een schuldvermindering of elke andere wijziging van de schuldvordering. Slechts wanneer het plan bepaalde schuldeisers dadelijk en volledig uitbetaalt volgens de normale voorwaarden, mogen deze niet deelnemen aan de stemming.

Het Hof van Beroep van Gent oordeelde in zijn arrest van 10 september 2012 ter zake dat het vragen van een “grace period” van zes maanden vanaf de homologatie van het herstelplan, tijdens welke geen kapitalen betaald moeten worden, maar enkel interesten, wel een daadwerkelijke weerslag kan hebben op de rechten van de desbetreffende schuldeiser.

In hetzelfde arrest benadrukte het Hof eveneens dat naar analogie met het algemeen aanvaard principe dat de rechtbank van koophandel een schuldeiser niet ambtshalve uit de stemming kan weren wanneer deze schuldeiser is opgenomen op de lijst van schuldeisers neergelegd conform art. 17 WCO en de opname op deze lijst door geen enkele belanghebbende werd betwist op grond van art. 46 WCO, de rechtbank ook niet ambtshalve kan beslissen dat een schuldeiser slechts voor een kleiner bedrag kan meestemmen dan het bedrag waarvoor deze schuldeiser is opgenomen op de lijst van schuldeisers.

Een gedifferentieerde behandeling van de schuldeisers in het reorganisatieplan (art.49 WCO), die de last op disproportionele wijze op bepaalde schuldeisers legt, is strijdig met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel (art. 172 GW.) en schendt bijgevolg de openbare orde.

Het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel, dat van openbare orde is, houdt in dat alle schuldeisers die in dezelfde situatie verkeren, op dezelfde manier worden behandeld en dat het onderscheid dat tussen hen wordt gemaakt niet willekeurig is, wat betekent dat er een redelijke en billijke verantwoording moet voor bestaan. De differentie tussen schuldeisers dient objectief verantwoord te zijn in het raam van de nagestreefde continuïteit van de onderneming.

Het Hof stelt dat het herstelplan concreet onderzocht dient te worden om te beoordelen of er een kennelijk onredelijke en subjectieve differentiatie gemaakt werd en in casu was het Hof van oordeel dat de omvang van de schuldvordering en het feit of het al dan niet strategische schuldeisers waren, wel degelijk objectieve criteria waren.

dotted_texture