28/12/12

Het begrip "bezoldiging" in de zin van art. 31 WIB92


Cass. 23.11.2012: "Het begrip "bezoldiging" in de zin van art. 31 WIB92, omvat niet de gelden die een werknemer zich onrechtmatig heeft toegeëigend ten nadele van zijn werkgever, ook al is dit gebeurd bij de uitoefening van de dienstbetrekking waarvoor hij was aangeworven"

Wat voorafging

Sedert geruime tijd verduisterde een bediende van een bank belangrijke fondsen ten nadele van haar werkgever tot deze laatste hiervan lucht kreeg en een strafklacht indiende.

In het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen de bediende en haar echtgenoot erkende de bediende haar werkgever te hebben opgelicht voor een bedrag van 3.400.000.000 BEF (84.283.798,42 EUR). Beiden hadden, waarschijnlijk mede door de verduisterde bedragen, talrijke participaties in vennootschappen verworven, evenals belangrijke roerende en onroerende goederen. Deze goederen werden door het parket in beslag genomen. Op verzoek van de procureur des Konings stelde de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Gent een sekwester aan over de in beslag genomen goederen. Deze werd tevens aangesteld als beheerder ad hoc over alle goederen die toebehoorden aan het echtpaar.

De fiscale administratie vestigde vervolgens belastingen op de verduisterde bedragen. De fiscale vorderingen op de verduisterde bedragen waren zo omvangrijk dat zij door de werking van het voorrecht van de Schatkist het nog aanwezige actief volledig opslorpten ten nadele van de werkelijke schadelijder. De totale fiscale schuld bedroeg 79.719.892,48 EUR, belastingverhoging van 50 % inbegrepen.

De in de strafprocedure verbeurd verklaarde goederen werden toegewezen aan de vrijwillig tussenkomende partij die zich in de strafprocedure burgerlijke partij had gesteld tot vergoeding van de schade die de bank ingevolge het handelen van haar bediende had geleden.

Toen de bank de vergoeding van haar schade wenste te verkrijgen richtte zij zich tot de sekwester-beheerder ad hoc voor de afgifte en uitbetaling van de verbeurd verklaarde activa, waartegen de fiscus zich verzette door zich op het voorrecht van de Schatkist te beroepen.

Het hof van beroep te Gent wees de fiscale vorderingen tot ontheffing van belasting af.

Tegen deze beslissing stelden de sekwester-beheerder ad hoc, de bediende en haar echtgenoot, en de bank cassatieberoep in.

Het cassatiearrest van 23 november 2012

De eisers tot cassatie voerden o.m. aan dat verduisterde gelden die moeten worden terugbetaald niet kunnen worden gekwalificeerd als een ‘bezoldigingen van werknemers' in de zin van de artikelen 30 en 31 WIB 1992, ongeacht het feit dat een buitenstaander die niet in loondienst was van de bank, niet tot die verduistering had kunnen overgaan.

Het Hof van Cassatie heeft die redenering gevolgd. Het oordeelde namelijk dat het begrip "bezoldiging" in de zin van art. 31 WIB92, niet de gelden omvat die een werknemer zich onrechtmatig heeft toegeëigend ten nadele van zijn werkgever, ook al is dit gebeurd bij de uitoefening van de dienstbetrekking waarvoor hij was aangeworven".
Het besliste dan ook dat de appelrechters art. 31 WIB92 schenden door te oordelen dat de gelden die de bediende zich had toegeëigend ten nadele van haar werkgever dienden aangezien te worden als een bezoldiging van een werknemer.

Relevantie en belang van dit arrest

Het Hof van Cassatie heeft met dit arrest de definitie van het begrip "bezoldiging" in de zin van art. 31 WIB92 afgebakend. Gelden die door een werknemer van zijn werkgever worden verduisterd vallen daar niet onder. Deze uitspraak gaat in tegen de vaste rechtspraak van de hoven en rechtbanken dat gelden die een werknemer zich onrechtmatig heeft toegeëigend ten nadele van zijn werkgever in het kader van de uitoefening van zijn of haar dienstbetrekking, kwalificeren als belastbare bezoldigingen.

Het arrest verhindert dat de fiscus het (quasi) volledige bedrag van de gelden of goederen die een werknemer in de uitoefening van zijn of haar beroep heeft verduisterd van zijn werkgever, als beroepsinkomen in hoofde van de werknemer kan belasten en vervolgens voor die gevestigde belasting (inclusief verhogingen, boeten, en nalatigheidsintresten) op grond van het algemeen voorrecht van de fiscus voorrang krijgt op de vordering van de werkgever tot teruggave van de ontvreemde gelden.

Dit is in het bijzonder van belang indien deze werknemer een aanzienlijke bedrag aan gelden of goederen heeft ontvreemd. Het arrest zal daarom veelal in de eerste plaats belang hebben voor de benadeelde werkgever.

Bijkomend voordeel voor de werkgever is dat de verwerping van de kwalificatie als beroepsinkomen, het risico uitsluit dat de fiscus zich tot de werkgever zou kunnen keren omdat (vanzelfsprekend) geen bedrijfsvoorheffing werd ingehouden op de ontvreemde gelden en dat evenmin de bijzondere aanslag (van 309%) kan worden opgelegd omdat voor de ontvreemde gelden geen fiscale fiches werden opgesteld.

Het arrest doet louter uitspraak over de niet-kwalificatie als in art. 31 WIB 92 bedoelde bezoldiging van een werknemer. Uit het arrest kan niet met zekerheid worden afgeleid of het Hof dezelfde redenering zou volgen in het geval van in art. 32 WIB 92 bedoelde bezoldigingen van een bedrijfsleider (omdat de respectieve definities niet helemaal gelijkluidend zijn).

Het arrest is allicht niet relevant voor de kwalificatie als belastbaar beroepsinkomen in hoofde van genieters van baten of winsten. Het arrest doet geenszins uitspraak over de vraag of de verduisterde gelden al dan niet in hoofde van de ontvreemder belastbaar kunnen zijn als divers inkomen en doet uiteraard geen uitspraak over de vraag of sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd kunnen zijn.

dotted_texture