11/04/25

Veroordeling van concurrent verspreiden mag, maar binnen de grenzen van de goede trouw en proportionaliteit

Een beroepsfederatie meldde in een e-mail aan meer dan 2.000 ontvangers dat een concurrent werd veroordeeld voor slechtmaking en ongeoorloofde vergelijkende reclame. De slechtmaking betrof echter maar één bericht. De mailing van de beroepsfederatie is daarom zelf een vorm van slechtmaking volgens de Stakingsrechter in Antwerpen.[1]

In 2024 werd een verzekeringsbedrijf veroordeeld voor slechtmaking en ongeoorloofde vergelijkende reclame omdat het zich in een e-mail aan één potentiële klant negatief had uitgelaten over een beroepsfederatie in de verzekeringssector. 

De eiser, een beroepsfederatie, had de stakingsrechter toen verzocht om de publicatie van deze veroordeling op te leggen, maar de rechter kende dit niet toe. De beroepsfederatie besloot zelf actie te ondernemen en verspreidde zelf een e-mail aan al haar leden (meer dan 2.000 ontvangers), met de boodschap dat het verzekeringsbedrijf werd veroordeeld voor slechtmaking. Daarop stapte het verzekeringsbedrijf naar de Voorzitter van de Ondernemingsrechtbank Antwerpen met de eis dat de beroepsfederatie op haar beurt zou worden veroordeeld voor slechtmaking en ongeoorloofde vergelijkende reclame.

De Voorzitter verduidelijkt dat het feit dat de stakingsrechter in Brussel de publicatiemaatregel niet toekende, de beroepsfederatie niet belet om de uitspraak zelf openbaar te maken, zij het wel binnen de grenzen van de goede trouw en op eigen risico.  De Voorzitter oordeelde echter dat “het wereldkundig maken van deze uitspraak aan meer dan tweeduizend leden, terwijl de feiten die aan de basis van deze beslissing lagen maar betrekking hadden op één enkele klant, volstrekt disproportioneel is en hierdoor de grenzen van de goede trouw ver overschrijden. De mail van 22 november 2024 kan dan ook niet anders worden begrepen dan een wraakoefening ten aanzien van een concurrent, en schendt daardoor de eerlijke marktpraktijken. De vordering is in zoverre gegrond.1

De e-mail van de beroepsfederatie vormt volgens de Voorzitter echter geen ongeoorloofde vergelijkende reclame, aangezien het zich beperkte tot een verwijzen naar de veroordeling (en de praktijken van de beroepsfederatie aan de kaak stelde), maar geen expliciete of impliciete vergelijking maakte tussen de diensten van het verzekeringsbedrijf en haar eigen diensten. 

Hoewel het dus vaststond dat de beroepsfederatie de eerlijke marktpraktijken had geschonden, legde de Voorzitter de staking van de praktijk niet op omdat hij van oordeel was dat het objectief was uitgesloten dat de inbreuk herhaald zou worden. De Voorzitter oordeelde dat de inbreuk (het versturen van de e-mail) een eenmalig karakter had, en er geen reden was waarom de beroepsfederatie nogmaals dezelfde boodschap zou versturen. 

De Voorzitter beval de beroepsfederatie wel om een rechtzetting te publiceren, door middel van een e-mail aan dezelfde bestemmelingen met de boodschap dat het nu zelf is veroordeeld voor slechtmaking, en met toevoeging van het eerste vonnis als bijlage.

[1] Vz. Ondernemingsrechtbank Antwerpen, afd. Antwerpen 8 januari 2025, A/24/5705, onuitg.

dotted_texture