22/10/12

De exceptie van niet-uitvoering tijdens een gerechtelijke reorganisatie: rechtsmisbruik?

De procedure van gerechtelijke reorganisatie zoals voorzien in de Wet van 31 januari 2009 vormt geen beletsel voor de uitoefening van bepaalde opschortingsrechten zoals een retentierecht of de exceptie van niet-uitvoering, maar dergelijke excepties worden soms gekwalificeerd als rechtsmisbruik.

De Wet van 31 januari 2009 inzake de continuïteit van de ondernemingen (hierna “WCO”) is al meer dan drie jaar in werking en het aantal ondernemingen dat beroep doet op de procedures voorzien in deze wet blijft gestaag toenemen. De Wet kent een aanzienlijke bescherming toe aan de schuldenaar onder gerechtelijke reorganisatie. Zo kan tijdens de duur van de opschorting geen enkel middel van tenuitvoerlegging op roerende of onroerende goederen van de schuldenaar worden voortgezet of aangewend en kan ook geen beslag worden gelegd. Dat dit een aanzienlijke beperking is van de rechten van de schuldeisers, staat vast.

Artikel 35 WCO bepaalt echter dat de opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie geen einde maakt aan de lopende overeenkomsten. Bijgevolg stelt zich de vraag in hoeverre schuldeisers zich kunnen beroepen op bepaalde opschortingsrechten zoals een conventioneel retentierecht of een exceptie van niet-uitvoering, de zogenaamde exceptio non adimpleti contractus, ook wel ENAC genoemd (hierna “ENAC”).

Het Hof van Beroep te Antwerpen heeft zich in een arrest van 6 juni 2011 over deze vraag uitgesproken. In casu deed één van de schuldeisers beroep op een contractueel bedongen retentierecht ten aanzien van zijn schuldenaar die zich in een procedure van gerechtelijke reorganisatie bevond. Het Hof oordeelde dat de opening van de gerechtelijke reorganisatie geen enkele afbreuk doet aan de feitelijke zekerheidsrechten die uit het gemene recht voortvloeien, zoals het retentierecht en de ENAC, aangezien de rechten van de schuldeisers onaangetast blijven tenzij de wet uitdrukkelijk voorbehoud maakt. Het is bijgevolg niet uitgesloten dat een schuldeiser tijdens de termijn van opschorting een retentierecht of een exceptie van niet-uitvoering ten aanzien van zijn schuldenaar inroept.

Toch heeft de opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie gevolgen voor de uitoefening van dergelijke opschortingsrechten. Het Hof sluit immers niet uit dat het beroep op zulke rechtsmiddelen kan worden gekwalificeerd als rechtsmisbruik. Door vervolgens te oordelen dat tijdens een gerechtelijke reorganisatie sneller mag worden aangenomen dat er sprake is van rechtsmisbruik, worden de rechten van de schuldeisers opnieuw aanzienlijk beperkt.

Concreet heeft dit tot gevolg dat de feitelijke achtergrond bepalend is voor de kwalificatie van een exceptie van niet-uitvoering of het zich beroepen op een retentierecht als rechtsmisbruik; er zal meer bepaald worden nagegaan welke gevolgen dergelijke exceptie heeft op de continuïteit. Indien de exceptie betrekking heeft op goederen of prestaties die van wezenlijk belang zijn voor de werking van de onderneming, zal de uitoefening van deze rechten hoogstwaarschijnlijk worden gekwalificeerd als abusief en kan de rechter beroep doen op zijn matigingsbevoegdheid om het recht te herheiden tot haar normale gebruik. In casu beperkte het Hof het aantal goederen waar de schuldeiser zijn retentierecht op mocht uitoefenen.

Het arrest van 6 juni 2011 bevestigt aldus de mogelijkheid om tijdens een procedure van gerechtelijke reorganisatie beroep te doen op bepaalde feitelijke zekerheidsrechten zoals het retentierecht of de exceptie van niet-uitvoering. Toch dient de uitoefening van dergelijke rechten te worden getoetst aan de criteria van rechtsmisbruik in het licht van de continuïteit van de onderneming. Hierdoor zullen de rechten van schuldeisers, wier prestaties van aanzienlijk belang zijn voor het verder functioneren van de bedrijfsactiviteit van hun schuldenaar, in de praktijk toch in aanzienlijke mate worden beperkt.

dotted_texture