10/10/12

Het begrip ‘derde-belanghebbende’ voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen: de Raad bakent af

Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die rechtstreekse of onrechtstreekse hinder of nadelen kan ondervinden als gevolg van de vergunning, validering- of registratiebeslissing, kan een beroep tot schorsing en/of nietigverklaring indienen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen. In haar arrest van 29 februari 2012 heeft de Raad nogmaals de principes uiteengezet welke vereisten al dan niet gesteld worden om als derde-belanghebbende beschouwd te kunnen worden.

Iedereen die bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen een verzoek tot schorsing en/of nietigverklaring wil indienen tegen een bepaalde vergunningsbeslissing, dient te getuigen van een afdoende belang. Kan dit niet voldoende aangetoond en/of aannemelijk gemaakt worden, zal het verzoek bij de Raad als onontvankelijk afgewezen worden.

Voor ‘derde-belanghebbenden’ wordt het belang door de verwerende partij (vergunningverlenende overheid) en mogelijks de tussenkomende partij (vergunninghouder) bijna steevast in twijfel getrokken, waarbij doorgaans o.a. als verweer gevoerd wordt dat deze derde geen enkele concrete hinder ondervindt van het beoogde project, minstens dit op geen enkele wijze afdoende aantoont.

Hoewel de rechtspraak van de Raad op dit punt grotendeels in dezelfde lijn ligt van de rechtspraak van de Raad van State, heeft zij in haar arrest van 29 februari 2012 (S/2012/0039) nogmaals de bakens hieromtrent uitgezet. Om als ‘derde-belanghebbende’ een beroep te kunnen instellen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen wordt dan ook niet vereist dat:

  • Het bestaan van de hinder of de nadelen absoluut zeker is

Het volstaat (maar is noodzakelijk) dat het bestaan van deze hinder of nadelen voldoende waarschijnlijk/aannemelijk gemaakt worden.

  • Er reeds tijdens het openbaar onderzoek over de betrokken aanvraag op deze hinder of nadelen gewezen werd

Het is geen vereiste dat een derde-belanghebbende tijdens het openbaar onderzoek zelfs een bezwaarschrift ingediend heeft. Opdat deze derde de poort naar de Raad voor Vergunningenbetwistingen echter wil openhouden, dient het verdere administratieve beroep bij de Bestendige Deputatie wel uitgeput te worden (art. 4.8.11, §1 laatste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening)

  • De hinder of nadelen rechtstreeks voortvloeien uit de uitvoering van de bestreden beslissing

Indien de hinder/nadelen voortvloeien uit de werking of exploitatie van de beoogde constructie, kunnen deze als onrechtstreekse hinder en nadelen worden aangemerkt, hetgeen volstaat om het belang te ondersteunen.

De rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen omtrent deze ‘belang-vereiste’ is – in navolging van de rechtspraak van de Raad van State – echter heel talrijk zodat het nog steeds nuttig/noodzakelijk blijft als verwerende en/of tussenkomende partij concreet af te toetsen of hieraan wel voldaan is aangezien dit kan leiden tot de onontvankelijkheid van het verzoekschrift.

‘Derde-belanghebbenden’ die een procedure bij de Raad wensen op te starten, kunnen met de bovenstaande ‘richtlijnen’ beter rekening houden om niet met een onontvankelijk verzoekschrift geconfronteerd te worden.

dotted_texture