Op 15 februari ’23 keurde het Vlaams Parlement alweer een wijziging van het Decreet over het Lokaal Bestuur goed. De wijzigingen hebben onder meer betrekking op de verzelfstandiging- en samenwerkingsvormen, in het bijzonder de woonzorgvereniging en de ziekenhuisvereniging. Leiden deze wijzigingen nu effectief tot de privatisering van onze zorg zoals hier en daar gevreesd?
Much to do about what ?
Deel 3, Titel 4, Hoofdstuk 6 van het Decreet over het Lokaal Bestuur biedt de mogelijkheid aan het OCMW om voor de uitbating van zijn woon- en zorgcentra een vereniging zonder winstoogmerk op te richten, samen met minstens één of meer private rechtspersonen die zonder winstoogmerk een belangeloos doel nastreven of erkend zijn als een sociale onderneming.
De oprichting door het OCMW van een zogenaamde woonzorgvereniging moet worden goedgekeurd door de Vlaamse Regering aan de hand van een grondige motiveringsnota waarin de noodzaak om een private partner aan te trekken wordt aangetoond, alsook de meerwaarde van de gekozen privaatrechtelijke rechtsvorm.
Het decreet dat recent werd goedgekeurd, wijzigt het betreffende artikel 514 § 2 DLB in die zin dat niet langer de noodzaak om een private partner aan te trekken moet worden aangetoond, maar wél de meerwaarde om een private partner aan te trekken. Deze wijziging heeft heel wat debatstof doen opwaaien binnen het Vlaams Parlement, daar de decreetgever hiermee de deur zou openzetten voor een privatisering van de publieke woonzorg.
In de memorie van toelichting wordt dan weer verwezen naar de praktijk waaruit zou blijken dat de vooropgestelde noodzaak quasi niet afdoende te motiveren valt (kan er überhaupt wel gesproken worden van noodzaak in een context waarin de toewijzing van financiële middelen afhankelijk is van beleidskeuzes?).
De memorie licht in deze bijkomend toe dat een samenwerking bijvoorbeeld een meerwaarde kan bieden omwille van de nabijheid of de complementariteit van de dienstverlening van de private partner. Elementen die mogelijks ook een rol zouden kunnen spelen om een unieke positie van een bepaalde (private) partner te motiveren.
Verder worden er geen wijzigingen aangebracht in de bepalingen met betrekking tot de woonzorgvereniging. Zo blijven de democratische waarborgen, zoals de vertegenwoordiging van het OCMW door overwegend OCMW-raadsleden in het bestuursorgaan van de woonzorgvereniging en het de facto vetorecht van het OCMW met betrekking tot beslissingen inzake ligdagprijs en opnamebeleid, onverkort bestaan.
De decreetwijziging lijkt dan ook maar een voorzichtig zetje in de rug te geven aan lokale besturen om publiek-private samenwerkingen in de zorg aan te gaan.
Het valt bijgevolg te verwachten dat een eventuele privatiseringsgolf niet onmiddellijk tsunamivormen zal aannemen en dat publiek-publieke samenwerkingsverbanden (bijvoorbeeld welzijnsverenigingen) wellicht de hoofdrol zullen blijven spelen in het OCMW gerelateerde zorglandschap. Het zou uit hoofde van de decreetgever of de toezichthoudende overheid trouwens aanbeveling verdienen om deze samenwerkingsvormen verder te faciliteren. Een eerste belangrijke (en noodzakelijke) stap zou er in kunnen bestaan de deelname van welzijnsverenigingen in andere welzijnsverenigingen voortaan toe te laten. Het standpunt van de toezichthoudende overheid dat zulks niet kan, hetgeen op geen enkele juridische grondslag gebaseerd is, mag voor het werkveld gerust op de schop.
Fusiegesprekken tussen ziekenhuizen bevorderen
In het licht van de toenemende schaalvergroting en optimalisatie van het ziekenhuisaanbod in Vlaanderen voltrekken er zich op het ziekenhuisterrein verschillende fusies waarin ook publieke ziekenhuizen betrokken zijn. De Vlaamse overheid beoogt met de voorliggende decreetwijziging de onderhandelingen rond mogelijke fusies tussen de publieke en private ziekenhuizen te bevorderen. In de memorie van toelichting wordt gewezen op het belang van wederzijds vertrouwen en een correcte waardebepaling om een fusieproces tot een goed einde te brengen. Omwille van die reden verruimt het wijzigingsdecreet de basis voor de verdeling van de stemverhoudingen in de statuten van de ziekenhuisvereniging tot alle naar economische maatstaven waardeerbare vormenvan ziekenhuis gebonden inbreng.
Dit vormt een wijziging van artikel 503,7° en van artikel 505 DLB dewelke momenteel nog voorzien dat het stemmenaantal in de algemene vergadering en in de andere beheersorganen waarover elke deelgenoot beschikt, wordt bepaald in verhouding tot het aantal bedden of de omzet van het ingebrachte ziekenhuis.
Overdracht van personeel
De Europese Richtlijn 2001/23 van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan, wordt na meer dan twintig jaar voor het eerst expressis verbis omgezet in (Vlaamse) regelgeving voor het personeel van de (Vlaamse) lokale besturen.
De omzetting gebeurt door een herformulering van artikel 185/1 DLB. Deze bepaling zal voortaan dienst doen als centrale overdrachtsbepaling waarnaar telkens wordt verwezen bij de diverse vormen van verzelfstandiging en samenwerking in het Decreet over het Lokaal Bestuur.
Voor wat betreft het statutair en contractueel personeel regelt artikel 185/1 voortaan de overdracht tussen alle leden van de gemeentelijke groep (de gemeente, haar OCMW, haar AGB, haar publieke OCMW-verenigingen, het IGS). De overdracht is dus niet mogelijk tussen gemeenten onderling of tussen OCMW’s onderling. Een gemeente kan ook maar personeel overdragen naar een OCMW-vereniging als de gemeente er zelf in deelneemt. Omdat de decretale graden en de maatschappelijk werkers een sleutelpositie innemen binnen de gemeente en het OCMW en ook decretaal verplichte ambten zijn binnen deze besturen, worden zij uitgesloten van overdracht.
Wat het contractueel personeel van een lid van de gemeentelijke groep betreft, voorziet de tweede paragraaf van artikel 185/1 tevens de mogelijkheid tot overdracht naar een vennootschap of vereniging naar privaat recht waarin dat lid deelneemt, met uitzondering van de woonmaatschappij waarvoor de overdragende overheid geen aandeelhouder hoeft te zijn.
In kader van de omzetting van de Europese Richtlijn 2001/23 dient de overdracht van het contractueel en statutair personeel op grond van artikel 185/1 DLB te voldoen aan een aantal voorwaarden:
- de overdracht van personeel moet nader bepaald zijn in de rechtspositieregeling van het personeel dat wordt overgedragen
- bij de overdracht moet de voor het personeelslid geldende rechtspositieregeling worden nageleefd
- het bevoegde orgaan van het bestuur waarnaar het personeelslid overgedragen wordt, moet de overdracht goedkeuren
- de personeelsleden behouden na de overdracht de aard van het dienstverband, hun graad, hun anciënniteit, hun prestatieregeling en hun salarisschaal
- de overdracht kan geen reden voor ontslag zijn
- de personeelsleden behouden hun rechten en verplichtingen zoals vastgesteld in hun arbeidscontract of bestaande arbeidsbetrekking
- de personeelsleden behouden voor minstens een jaar hun rechtspositieregeling
Deze laatste voorwaarde lijkt op het eerste zicht een opvallend verschil te vormen met de regeling die vandaag geldt voor overdracht van personeel in de private sector bij een overgang van een economische activiteit tussen twee ondernemingen, zoals vastgelegd in CAO32bis. Bij de omzetting van de Europese Richtlijn 2001/23 in de private sector is er immers geen beperking gesteld op de termijn voor het behoud van rechten, zodat personeelsleden in de private sector in beginsel hun arbeidsvoorwaarden moeten kunnen behouden tot het einde van hun loopbaan.
Of dit verschil in de praktijk ook effectief zal leiden tot een ‘benadeling’ van het personeel in de publieke sector t.o.v. het personeel in de private sector, valt nog af te wachten. Op basis van de nieuwe formulering van artikel 185/1 DLB lijkt er immers nog altijd geen beperking te zijn in tijd op het behoud van de arbeidsvoorwaarden die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst of de arbeidsbetrekking zelf (6), alsook lijkt er nog altijd geen afbreuk te kunnen worden gedaan aan de aard van het dienstverband, de graad, anciënniteit, prestatieregeling en de salarisschaal (4). Daarnaast komt ook nog dat een overdracht van personeel voorafgaandelijk zal moeten worden onderhandeld met de vakbondsvertegenwoordigers, hetgeen in nog bijkomende garanties voor het personeel zou kunnen uitmonden.
Niets is wat het lijkt… Audacia pro muro et scuto opus. De experten van GD&A Advocaten staan dan ook klaar om zowel publieke als private (woon-)zorgactoren en ziekenhuizen te adviseren en te begeleiden bij de totstandkoming van uitdagende samenwerkingen in de zorg!
Auteur: Stéphanie Taelemans, Advocaat bij GD&A Advocaten