Voor de Voorzitter van de Nederlandstalige Ondernemingsrechtbank te Brussel, zetelend zoals in kort geding[1], bracht het 13-jarige stilzitten van eiser ivm een beweerde verwarringstichtende handelsnaam door een derde, rechtsverwerking mee, alsook een bevestiging dat diens beroepsbelangen niet werden geschaad, terwijl in een andere zaak het Hof van Beroep te Gent[2] het 7-jarige stilzitten van eiser zag als een bevestiging van het gebrek aan verwarringsgevaar.
In de zaak voor de stakingsrechter te Brussel stelde Pietje Pek (hierna “PP”), een vzw actief in kinderopvang onder gelijkluidende handelsnaam, een stakingsvordering in tegen de vzw F (hierna “F”) op grond van beweerde oneerlijke marktpraktijk (artikel VI.104 Wetboek Economisch Recht). Deze laatste was namelijk eveneens actief in kinderopvang en had in 2007 voor een van haar vestigingen tevens de handelsnaam “Pietje Pek” gekozen.
De stakingsrechter bevestigde in eerste instantie dat de handelsnaam “Pietje Pek” beschermingswaardig is. Hoewel de naam “Pietje Pek” in de vestigingsregio van de kinderdagverblijven in kwestie zou verwijzen naar een deugniet en gekend zou zijn in een lokale stoet, was deze handelsnaam volgens de stakingsrechter niet louter beschrijvend. Een handelsnaam kan immers onderscheidend vermogen verwerven wanneer hij, ook door onafgebroken gebruik, door derden als handelsnaam wordt gepercipieerd. Aangezien PP deze handelsnaam als sedert 1992 gebruikte, had deze onderscheidend vermogen verworven, en kwam hij voor bescherming in aanmerking.
Of er sprake is van verwarringsgevaar tussen de handelsnamen moet worden beoordeeld aan de hand van (1) de mate van overeenstemming tussen de oudere en de aangevochten handelsnaam, (2) de aard van de commerciële activiteiten waarvoor deze handelsnamen gebruikt worden en (3) het territorium waarop deze activiteiten uitgeoefend worden. Ondanks het feit dat zowel de handelsnaam als de commerciële activiteit van PP en F identiek waren, oordeelde de stakingsrechter dat er geen risico op verwarring bestond, omwille van de geografische actieradius van beide. De vestiging van F en deze van PP bevonden zich op 70 km van elkaar. Omwille van haar uitzonderlijke openingsuren (24/24 uur) kwamen klanten weliswaar van zeer ver voor de diensten van PP. Echter, om de verwarring te beoordelen moet de vergelijking worden gemaakt tussen de actieradius voor gelijkaardige diensten van PP en F, namelijk deze binnen de gebruikelijke openingsuren. Welnu, de stakingsrechter achtte het niet aannemelijk dat klanten van PP even ver zouden komen voor kinderopvang tijdens de gebruikelijke openingsuren. De actieradius van PP is voor deze diensten dus kleiner, zodat er geen risico bestaat dat de twee kinderdagverblijven, die zich op 70 km van elkaar bevinden verward zouden worden.
Bovendien had PP 13 jaar stilgezeten vooraleer ze overging tot een ingebrekestelling en dagvaarding van F. Deze houding heeft een zeker vertrouwen gewekt bij de tegenpartij en was voor de stakingsrechter onverenigbaar met het feit dat PP nu, alsnog haar recht zou willen uitoefenen. Er was met andere woorden sprake van rechtsverwerking.
Dit stilzitten maakte het ook allerminst aannemelijk dat PP’s beroepsbelangen geschaad zouden (kunnen) zijn, wat nochtans een vereiste is voor het instellen van een vordering op grond van artikel VI.104 WER. Overigens had PP zelf aangegeven dat zij een lange wachtlijst had tot in 2022, zodat er ook geen schade aan beroepsbelangen dreigde.
Ook het Hof van Beroep te Gent heeft zich recentelijk uitgesproken over het lange stilzitten van een onderneming vooraleer ze een stakingsvordering instelde omwille van een vermeend verwarringsrisico. In deze zaak werden zowel de verwarring met de handelsnaam, vennootschapsnaam en domeinnaam van eiser behandeld. Met betrekking tot de eventuele verwarring met de domeinnaam, merkte het Hof op dat eiser pas 7 jaar na de registratie van de domeinnaam van verweerder een ingebrekestelling stuurde. In tegenstelling tot de stakingsrechter te Brussel (in de zaak hiervoor vermeld) verwees het Hof niet uitdrukkelijk naar het principe van rechtsverwerking, maar zag het in het stilzitten een bevestiging dat er geen sprake kon zijn van verwarring. Immers, indien het gebruik van deze domeinnaam werkelijk aanleiding had gegeven tot verwarring, zou eiser dit gedurende deze lange periode hebben ontdekt, minstens zouden derden haar hierop hebben gewezen.
Ook hier had eiser in zijn conclusies in zijn eigen voet geschoten: hij had immers zelf bevestigd dat hij voor 2019 niet op de hoogte was van het bestaan van verweerder. Hoewel een eventuele wederechtelijke registratie (in de zin van artikel XII.22 WER) van een domeinnaam moet worden beoordeeld op het ogenblik van deze registratie, kunnen het latere gebruik of latere gebeurtenissen of feiten dus ook relevant zijn.
Deze twee uitspraken benadrukken het belang van een tijdige dagvaarding en zorgvuldig overwogen argumentatie in de conclusies bij stakingsvorderingen op basis van verwarringstichting tussen handelsnamen/vennootschapsnamen/domeinnnamen.
Voetnoten:
1 Orb. Brussel NL, 25 maart 2021, A/20/3353, onuitg.
2 Gent 21 juni 2021, 2020/AR/1556, onuitg.