31/05/10

Een gezamenlijk aanbod kan nog steeds verboden worden als oneerlijke handelspraktijk

De promotie van een bank waarbij een hoge interestvoet voor een termijnrekening wordt gekoppeld aan een investering in een risicovol beleggingsproduct is een gezamenlijk aanbod dat een oneerlijke handelspraktijk vormt aangezien het in strijd is met de vereisten van professionele toewijding. De beroepsbelangen van de banksector worden door dit aanbod en zijn bijhorende reclame aangetast.

Het wetgevend kader
Op 23 april 2009 oordeelde het Hof van Justitie dat het verbod op het voeren van een gezamenlijk aanbod in strijd is met de Europese Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt.

Inmiddels werd de Belgische wetgeving aangepast en trad op 12 mei 2010 de Wet met betrekking tot Marktpraktijken en Consumentenbescherming in werking (hierna “WMC”). Hierin wordt voorzien dat het gezamenlijk aanbod een toegelaten marktpraktijk is. De wet bevat echter nog een algemeen verbod van oneerlijke handelspraktijken die in strijd zijn met de vereisten van professionele toewijding (artikel 94/5, §2 WHPC, nu artikel 83 e.v. WMC), zodat de vraag zich stelde of via deze algemene bepaling alsnog een verbod tot gezamenlijk aanbod kan worden uitgesproken.

Het Hof van Beroep te Brussel diende zich op 4 mei 2010 uit te spreken over de promotie van een bank die een interestvoet van 7 % per jaar aanbood voor een termijnrekening voor zover tegelijkertijd een bedrag werd geïnvesteerd in één of meer risicovolle beleggingsproducten met een minimum van 5.000 EUR .

De eerste rechter had beslist dat er sprake was van een gezamenlijk aanbod dat verboden was door artikel 54 WHPC. Tevens was er sprake van misleidende reclame. De bank werd veroordeeld maar tekende hoger beroep aan.

In de loop van de beroepsprocedure sprak het Hof van Justitie zich uit over de strijdigheid van artikel 54 WHPC met het Europees recht. In het arrest van 23 april 2009 stelde het Hof van Justitie dat artikel 54 WHPC niet langer mag worden toegepast door de Belgische hoven en rechtbanken.

Het Hof van Beroep te Brussel kon het aanbod van de hoge interestvoet voor een termijnrekening gekoppeld aan andere investeringsproducten dus niet verbieden op grond van artikel 54 WHPC. Maar het Hof stelde desalniettemin dat de gewraakte handelspraktijk oneerlijk is aangezien een dergelijk gedrag indruist tegen de vereisten van de professionele toewijding van de bankier (Artikel 94/5, §2 WHPC).

De verkoopstrategie van de bank strekte er immers toe consumenten aan te trekken met een termijnrekening met een vaste en aantrekkelijke rentevoet en hen tegelijk te verplichten om ook één of meer andere producten of diensten te onderschrijven die veel meer risico inhouden en waarmee de consument helemaal niet zo vertrouwd is.
Een tweede voorwaarde die wordt gesteld door de wet om bestempeld te worden als oneerlijke handelspraktijk is dat de praktijk het economisch gedrag van de consument op wie de praktijk is gericht, wezenlijk verstoort of kan verstoren. Ook aan deze voorwaarde is volgens het Hof van Beroep voldaan.

Hoewel de Belgische hoven en rechtbanken een gezamenlijk aanbod op zich niet meer mogen verbieden, kunnen zij dergelijke aanbiedingen nog steeds verbieden als er in concreto sprake is van een oneerlijke handelspraktijk in strijd met de vereisten van professionele toewijding. (Inzake financiële producten en diensten heeft de wetgever intussen wel een per se verbod ingevoerd inzake gezamenlijke aanbiedingen, nl. in artikel 72 W.H.C.).

dotted_texture