De nationale regeling inzake kansspelen die een minimumafstand vereist tussen de verkooppunten van weddenschappen is strijdig met het Unierecht wanneer zij tot doel heeft de handelsposities van bestaande exploitanten van kansspelen te beschermen
Voor het aanbieden van kansspelen is het in Italië vereist dat exploitanten over een concessie en een politievergunning beschikken.
In 1999 verleende de Italiaanse autoriteiten door middel van aanbestedingen concessies in de kansspelensector. Vennootschappen waarvan de aandelen op gereglementeerde markten zijn genoteerd werden echter uitgesloten. In 2007 oordeelde het Hof van Justitie dat deze uitsluiting strijdig was met het recht van vrije vestiging en het recht van vrij verkeer van diensten (zie het arrest van het Hof van 6 maart 2007, Placanica e.a., C-338/04, C-359/04 en C-360/04).
Om zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met de eisen die voortvloeien uit het Unierecht hervormde Italië, in 2006 de kansspelsector. De Italiaanse overheden hebben een nieuwe aanbestedingsronde gestart, waarbij vereist werd dat de nieuwe verkooppunten zich op een minimumafstand bevinden van reeds bestaande concessiehouders (d.w.z. de verkooppunten waarvoor reeds in 1999 een concessie was verleend).
Het Italiaanse Hof van Cassatie twijfelde aan de verenigbaarheid van de nationale bepalingen met het Unierecht en stelde een reeks vragen aan het Hof van Justitie.
De Italiaanse regering argumenteerde dat de regeling in het algemeen belang is, want ze beoogt te vermijden dat enerzijds consumenten blootgesteld worden aan een overdadig gokaanbod en anderzijds dat ze op plaatsen met minder gokinrichtingen zouden opteren voor illegale kansspelen.
In zijn arrest van 16 februari 2012 heeft het Hof de discriminerend karakter van deze regeling benadrukt rekening houdend met het feit dat de regels de regels inzake minimumafstanden uitsluitend nieuwe concessiehouders benadelen, aangezien zij niet worden opgelegd aan de reeds gevestigde concessiehouders, maar enkel aan de nieuwe. Het werd ook opgemerkt dat deze regel de vestiging van bijkomende verkooppunten in populaire gebieden verhindert.
Het Hof herhaalde dat volgens vaste rechtspraak kan zo’n regeling inzake minimumafstanden slechts gerechtvaardigd zijn als dergelijke regels niet als werkelijk doel hebben om de handelspositie van de bestaande exploitanten te beschermen.
Bovendien heeft het Hof van Justitie de Italiaanse uitgenodigd om na te gaan of de Italiaanse overheden met deze verplichting om minimumafstanden in acht te nemen het aangevoerde doel bereikten.
Het Hof heeft ten slotte geoordeeld dat de beginselen van vrije vestiging en vrije dienstverrichting zich ertegen verzetten dat sancties op basis van een onrechtmatig regelgeving worden opgelegd.
Deze uitspraak illustreert de moeilijkheid voor de nationale overheden om hen stedenbouw bevoegdheden met inachtneming van de fundamentele principes van vrijheid van vestiging en vrij verkeer van diensten uit te voeren.