Over het startpunt van de 7 werkdagen-termijn ter beëindiging van een handelsagentuurovereenkomst wegens een uitzonderlijke omstandigheid of een ernstige tekortkoming is er de afgelopen jaren heel wat inkt gevloeid. In deze e-zine wordt, in het licht van de recentste cassatierechtspraak, verduidelijkt hoe deze regel moet worden toegepast.
1. WAAROM OPTEERT EEN PARTIJ OM EEN HANDELSAGENTUUR TE BEËINDIGEN WEGENS EEN UITZONDERLIJKE OMSTANDIGHEID OF EEN ERNSTIGE TEKORTKOMING?
Een handelsagentuurovereenkomst die voor onbepaalde duur werd afgesloten, kan op ieder ogenblik door elke partij worden opgezegd, mits inachtneming van een opzeggingstermijn, dan wel mits betaling van een vervangende opzegvergoeding.
Bovendien heeft een handelsagent, na beëindiging van de handelsagentuur, recht op een uitwinningsvergoeding wanneer hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of wanneer hij de zaken met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid, voor zover dit de principaal nog aanzienlijke voordelen kan opleveren.
Wanneer de handelsagentuur wordt beëindigd wegens een uitzonderlijke omstandigheid of een ernstige tekortkoming, dan dient geen opzegtermijn in acht te worden genomen of moet geen vervangende opzegvergoeding worden betaald. Evenmin dient de principaal in dat geval een uitwinningsvergoeding aan de beëindigde agent te betalen.
Het al dan niet succesvol inroepen van de regels inzake beëindiging wegens een uitzonderlijke omstandigheid of een ernstige tekortkoming (op grond van artikel X.17 van het Wetboek Economisch Recht - WER) kan dus een belangrijke financiële impact hebben.
2. DE IN ACHT TE NEMEN 7 WERKDAGEN-TERMIJN
Opdat een partij zich succesvol op deze regels kan beroepen, dient er sprake te zijn van een tekortkoming die zodanig ernstig is dat zij elke verdere professionele samenwerking tussen de principaal en de handelsagent definitief onmogelijk maakt. Deze tekortkoming moet meer bepaald tot gevolg hebben dat er een definitieve en onherstelbare vertrouwensbreuk tussen beide partijen tot stand is gekomen.
De beëindigende partij moet rekening houden met een wettelijke termijn van 7 werkdagen om zich op een feit te beroepen.
Artikel X.17 WER bepaalt dat “De overeenkomst kan niet meer worden beëindigd zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn, wanneer het feit ter rechtvaardiging hiervan sedert ten minste zeven werkdagen bekend is aan de partij die zich hierop beroept”.
Daarnaast wordt in het tweede lid van artikel X.17 WER als bijkomende voorwaarde gesteld dat voormelde uitzonderlijke omstandigheid of ernstige tekortkoming binnen de zeven werkdagen na de beëindiging bij gerechtsdeurwaarderexploot of bij een ter post aangetekend schrijven ter kennis dient te worden gebracht, opdat ze kan worden aangevoerd ter rechtvaardiging van de beëindiging zonder opzegging. Deze vormvereisten worden in de praktijk vaak soepeler ingevuld.
Het niet naleven van de termijn zal als gevolg hebben dat de beëindiging ongeldig is gebeurd en dat er dus in principe wel een vergoeding is verschuldigd.
3. WANNEER BEGINT DE 7 WERKDAGEN-TERMIJN TE LOPEN?
a. Algemeen
De 7 werkdagen-termijn betreft een vervaltermijn. Indien een partij laattijdig een einde maakt aan de handelsagentuurovereenkomst, riskeert deze partij voormelde termijn te hebben miskend, waardoor zij van haar vordering tot beëindiging op basis van deze regels vervallen zal worden verklaard. Indien een partij daarentegen te vroeg tot beëindiging overgaat, loopt deze partij het risico dat de feiten op het ogenblik van beëindiging eventueel nog niet voldoende uitzonderlijk of ernstig worden bevonden.
De bewijslast voor het vervullen van de termijnvoorwaarde ligt bij de beëindigende partij. Deze zal het bewijs moeten leveren op welk ogenblik zij voldoende zekerheid had over de feiten die naar haar oordeel een uitzonderlijke omstandigheid of een ernstige tekortkoming uitmaken om met kennis van zaken een beslissing tot beëindiging te kunnen nemen.
b. Invulling door het Hof van Cassatie
Er zijn twee specifieke vragen omtrent de aanvang van de 7 werkdagen-termijn:
In hoofde van welke partij moet er een kennisname van de feiten zijn, wie verstaat men onder “de partij die zich hierop beroept”?
Wanneer is er sprake van een eigenlijke kennisname van het feit dat een uitzonderlijke omstandigheid of een ernstige tekortkoming uitmaakt, wanneer is dit feit bekend en wanneer is er voldoende zekerheid over?
Over de eerste vraag heeft het Hof van Cassatie zich in een arrest van 30 januari 2015 uitgesproken. De persoon die, of in het geval van een rechtspersoon, het orgaan dat kennis moet hebben genomen van de feiten die de beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst om dringende reden rechtvaardigen, is de entiteit die bevoegd is om de handelsagentuurovereenkomst te beëindigen.
Recent heeft het Hof van Cassatie zich in een arrest van 14 november 2019 uitgesproken over de tweede vraag. De eigenlijke kennisname van de feiten vindt plaats op het ogenblik dat de beëindigende partij omtrent het bestaan van het feit en de omstandigheden die daarvan een reden tot beëindiging zonder opzegging kunnen maken, voldoende zekerheid heeft om met kennis van zaken een beslissing te kunnen nemen, inzonderheid voor zijn eigen overtuiging en tevens tegenover de andere partijen en het gerecht. Enkel het tijdstip waarop het bestaan en de ernst van de feiten bekend is aan de partij die zich hierop beroept, is hierbij bepalend, niet dat waarop diezelfde partij zich hiervan rekenschap had kunnen geven.
Deze rechtspraak zorgt bijgevolg voor enige ‘redelijkheid’ bij het beoordelen van het startpunt van de 7 werkdagen-termijn. Het blijft niettemin een aandachtspunt voor de beëindigende partij om de verschillende stappen op het juiste ogenblik te zetten met inachtneming van de juiste formaliteiten.