In het arrest nr. 12/2020 van 23 januari 2020 verwerpt het Grondwettelijk Hof het vernietigingsberoep tegen een decreet houdende wijziging van de Vlaamse Wooncode als onontvankeljik. De beroepers - het Gennootschap Advocaten Publiekrecht (waarvan ondergetekende trouwens lid is) en een individuele advcocaat - zouden, aldus het Grondwettelijk Hof, geen voldoende belang doen gelden:
'B.2.1. De eerste verzoekende partij, de vzw 'Genootschap Advocaten Publiekrecht', beroept zich ter ondersteuning van haar belang op artikel 3 van haar statuten, dat bepaalt:
'De vereniging heeft ten doel de wetenschappelijke studie van het Publiekrecht te bevorderen, en de belangen van haar leden te verdedigen. Zij drijft geen nijverheids- of handelszaken en beoogt niet enig stoffelijk voordeel te verschaffen aan haar leden. Zij kan alle roerende en onroerende goederen die zij voor het verwezenlijken van haar doel nodig heeft, bezitten of verkrijgen en er alle eigendomsrechten en andere zakelijke rechten op uitoefenen'.
De tweede verzoekende partij beroept zich ter ondersteuning van haar belang op haar hoedanigheid van advocaat.
B.2.2. De verzoekende partijen voeren ter ondersteuning van hun belang aan dat de bestreden bepaling een beroep met volle rechtsmacht instelt bij de Raad van State, dat geen schorsende werking heeft. Zij wijzen erop dat aldus een procedure wordt georganiseerd waarop het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 'tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State' niet van toepassing is, doch wel het koninklijk besluit van 25 april 2014 'tot bepaling van de gemeenrechtelijke procedureregels die toepasselijk zijn op de rechtsplegingen vóór de Raad van State waarin met volle rechtsmacht uitspraak wordt gedaan'. Dat specifieke procedurereglement wijkt volgens de verzoekende partijen op meerdere punten af van het Algemeen Procedurereglement, onder meer wat betreft de termijnen, de memories en de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen. Voorts wijzen de verzoekende partijen erop dat niet alleen de bestreden bepaling maar tal van andere wetskrachtige normen die uitgaan van de deelstaten, dergelijke afwijkende beroepen hebben georganiseerd, die al dan niet schorsend zijn en waarvoor verschillende beroepstermijnen gelden.
B.2.6. Het gegeven dat de bestreden bepaling ertoe zou bijdragen dat de regelgeving complexer wordt, volstaat op zich niet om te doen blijken van een belang, nu een zekere complexiteit niet uitzonderlijk is in het recht.
De bestreden bepaling vermeldt uitdrukkelijk dat tegen de beslissing van de betrokken administratieve overheid een beroep kan worden ingesteld bij de Raad van State, die oordeelt met volle rechtsmacht. Tevens wordt vermeld dat het beroep geen schorsende werking heeft. Aldus geeft de bepaling zelf de modaliteiten van de beroepsmogelijkheid aan.
Voorts bepaalt artikel II.21, eerste lid, van het Vlaamse Bestuursdecreet van 7 december 2018 :
'Bij de kennisgeving van een beslissing of een administratieve handeling van individuele strekking die rechtsgevolgen heeft voor een gebruiker, wordt vermeld of beroep tegen de beslissing kan worden ingesteld, bij welke instantie en binnen welke termijn'.
In zoverre de verzoekende partijen ten slotte aanvoeren dat het risico bestaat dat de overheid de beroepsmodaliteiten en termijnen foutief zou vermelden, zou hun beweerde nadeel niet voortvloeien uit de bestreden bepaling, maar uit de mogelijkheid dat de overheid de op haar rustende verplichtingen miskent.
B.2.7. Bijgevolg doen de verzoekende partijen niet blijken van het rechtens vereiste belang en is het beroep tot vernietiging niet ontvankelijk'.
Aldus bewijst het Grondwettelijk Hof dat de drempel om een wet of decreet te vernietigen niet laag wordt gesteld.
Auteur:
Dirk Van Heuven