24/02/11

Suspicion of an IP infringement is sufficient for seizure by customs

De douane mag beslag leggen op in-transit goederen wanneer zij vermoedt dat deze namaak zijn en op de Europese markt gebracht zullen worden, aldus de Advocaat-Generaal bij het Europees Hof van Justitie. De douane moet volgens hem over een “begin van bewijs” beschikken, dat wil zeggen: over een indicatie dat deze goederen daadwerkelijk inbreuk kunnen maken op een intellectueel eigendomsrecht.

De Verordening (EG) nr. 1383/2003, ook de Anti-Piraterij Verordening genaamd, kent aan de douane een belangrijke rol toe in de strijd tegen namaak en piraterij. Zo voorziet deze verordening dat de douaneautoriteiten goederen, waarvan zij vermoeden dat deze namaakgoederen zijn, d.w.z. een inbreuk uitmaken op een intellectueel eigendomsrecht, in beslag kunnen nemen en/of de vrijgave ervan kunnen opschorten.

Er is echter slechts sprake van een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht in de EU voor zover de goederen in de EU op de markt worden gebracht. Reeds in het verleden rezen er vragen omtrent het lot van goederen “in transit”, d.w.z. goederen op weg naar een niet-EU eindbestemming, doch tijdelijk aanwezig op EU territorium. Voor dergelijke goederen voorziet het Communautair douanewetboek in een regeling waarbij goederen gekwalificeerd kunnen worden als “extern douanevervoer”, zijnde een juridische fictie, waarbij alles verloopt alsof de goederen zich niet op het grondgebied van een EU land bevinden. Er moeten bijvoorbeeld geen invoerrechten betaald worden.

Het Hof van Justitie heeft in 2005 (Class International) en 2006 (Montex) bepaald dat goederen die zich in extern douaneverkeer bevinden, vanwege de juridische fictie daarvan, niet op de markt gebracht zijn in de EU. De enkele doorvoer van goederen is dus geen “verhandeling” van desbetreffende goederen, zodat er geen sprake is van “gebruik in het economisch verkeer”, zijnde een noodzakelijke voorwaarde om te spreken van inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht. Wanneer echter aangetoond kan worden dat de goederen toch in de EU op de markt (kunnen of zullen) worden gebracht, is er wel sprake van inbreuk en kan er tegen opgetreden worden.

De eindbestemming van goederen in extern douaneverkeer is vaak echter (nog) niet bekend. Het zou dus kunnen dat ze uiteindelijk wel in de EU op de markt worden gebracht.

Het is deze overweging die de Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie, Cruz Villalón, er toe bracht om in zijn conclusie van 3 februari jl. te oordelen dat de douane beslag mag leggen op vermeende namaakgoederen wanneer er een vermoeden bestaat dat deze goederen op de EU markt zullen gebracht worden.

Het betreft twee gevoegde zaken (C-446/09 en C-495/09) die beiden betrekking hebben op goederen (telefoons en scheerapparaten), waarvan vermoed wordt dat het om namaakgoederen gaat, geplaatst onder de regeling extern douanevervoer, doch waarvan de eindbestemming onduidelijk is. De Advocaat-Generaal wijst er op dat dit soort douaneregelingen frauduleus kan gebruikt worden, als middel om goederen binnen te brengen met het doel ze illegaal in de handel te brengen in de EU.

Gezien het douaneoptreden een preventieve administratieve maatregel is in de strijd tegen namaak en piraterij, die in principe gevolgd moet worden door een beoordeling ten gronde door een rechter, is de Advocaat-Generaal van oordeel dat de “bewijsregeling” in geval van douanemaatregelen niet al te streng mag geïnterpreteerd worden, zoniet wordt het doel van de Anti-Piraterij Verordening voorbijgestreefd. De Anti-Piraterij Verordening geldt immers voor goederen waarvan “vermoed” wordt dat zij een inbreuk uitmaken op een intellectueel eigendomsrecht. Of er al dan niet echt sprake is van inbreuk, wordt slechts in een tweede fase beoordeeld door de rechterlijke macht op basis van de toepasselijke wetgeving van het desbetreffende intellectueel eigendomsrecht waarop inbreuk wordt gemaakt.

Bijgevolg mag de douane optreden indien er een gefundeerd vermoeden bestaat dat de vermeende inbreukmakende goederen op de EU markt zullen gebracht worden.

Wanneer er sprake is van dergelijk “gefundeerd vermoeden” wordt niet nader gedefinieerd, doch verschillende concrete omstandigheden kunnen volgens de Advocaat-Generaal hiervoor de basis vormen: bijvoorbeeld de extreem lange duur van de transitsituatie, het soort en het aantal gebruikte transportmiddelen, de moeilijkheidsgraad van het identificeren van de afzender van de goederen of het gebrek aan gegevens over de fysieke bestemming of de geadresseerde van de goederen.

Het is nu wachten op het arrest van het Hof van Justitie dat in vele gevallen het advies van de Advocaat-Generaal volgt.

dotted_texture