Artikel 2 van de wet van 21 december 2013 betreffende diverse bepalingen inzake de financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen (“wet KMO-financiering”) voorziet een bijzondere regeling voor kredietovereenkomsten gesloten met een onderneming die in de Europese Economische Ruimte haar vestiging of maatschappelijke zetel heeft, op voorwaarde dat:
- de kredietgever zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in België; of
- de kredietgever dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op België of op verscheidene landen, met inbegrip van België,
en de kredietovereenkomst onder die activiteiten in België valt.
Het doel van de wet KMO-financiering is de kredietverlening aan KMO’s aan te zwengelen door:
- voldoende transparantie te creëren met betrekking tot het kredietaanbod in de precontractuele fase, zodat de onderneming met voldoende kennis van zaken een bewuste keuze kan maken en de contractuele voorwaarden bij diverse kredietgevers kan vergelijken. Dit zou leiden tot meer concurrentie, wat op zijn beurt zou moeten leiden tot een efficiëntere kredietmarkt; en
- de contractuele relatie tussen de kredietgever en de onderneming evenwichtiger te maken.
Daartoe bevat de wet een aantal gedragsregels voor de kredietgevers op het vlak van informatievergaring en –verschaffing, adviesverlening (o.a. de verplichting tot het zoeken naar het beste krediet), voortijdige opzeg van het krediet, en de wederbeleggingsvergoeding.
Toepassingsgebied
Deze regelgeving geldt enkel voor de specifieke categorie van ondernemingen in de zin van de wet KMO-financiering.
De ‘onderneming’ wordt in artikel 2 van de wet KMO-financiering omschreven als deze “bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, van de wet van 6 april 2010 betreffende de marktpraktijken en de consumentenbescherming of de persoon die een vrij beroep uitoefent als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen, en die op het ogenblik van de kredietaanvraag valt binnen de criteria vastgesteld in artikel 15, § 1, van het Wetboek van vennootschappen”.
Deze definitie bevat twee luiken.
Algemeen begrip onderneming
Het eerste luik betreft het begrip onderneming dat voor deze wet verwijst naar het begrip ‘onderneming’ en het begrip ‘persoon die een vrij beroep’ uitoefent.
De definitie van onderneming is intussen achterhaald ingevolge de aanneming van het Wetboek van Economisch Recht (“WER”), die ertoe heeft geleid dat de wet van 6 april 2010 betreffende de marktpraktijken en de consumentenbescherming en de wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen, werden opgeheven. Gezien de definitie van ‘onderneming’ van de wet van 6 april 2010 nu is opgenomen in artikel I.1., 1° van het WER is aan te nemen dat deze definitie van onderneming geldt voor de toepassing van de definitie in artikel 2 van de wet KMO-financiering. Een onderneming is dus in de zin van artikel I.1., 1° van het WER te begrijpen als “elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen”. Een VZW kan dus ook onder het ondernemingsbegrip vallen, waardoor de wet KMO-financiering derhalve ook kan voor hen van toepassing is.
De wet van 2 augustus 2002 is intussen opgenomen in Boek XIV van het WER en geldt voor de beoefenaars van een vrij beroep. Dit begrip is, in vergelijking met de wet van 2 augustus 2002, in artikel I.8., 35° WER beperkter gedefinieerd als “elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op intellectueel onafhankelijke wijze en onder eigen verantwoordelijkheid een beroepsactiviteit uitoefent die hoofdzakelijk uit intellectuele prestaties bestaat, voorafgaand de vereiste opleiding heeft gevolgd, tot permanente vorming is gehouden, onderworpen is aan een bij of krachtens de wet opgericht tuchtorgaan en geen koopman is in de zin van artikel 1 van het Wetboek van Koophandel”. Deze nieuwe definitie van het WER moet voortaan worden gehanteerd voor de toepassing van de wet KMO-financiering, ook al is deze beperkter dan wat was voorheen voorzien in de wet van 2 augustus 2002.
KMO criteria
Het tweede luik van het ondernemingsbegrip in artikel 2 van de wet KMO-financiering betreft de verwijzing naar artikel 15, §1 van het Wetboek van Vennootschappen (“W.Venn.”). De verwijzing naar artikel 15, §1 W.Venn. voegt aan het voorgaande een kwantitatief criterium toe dat ertoe strekt de bescherming van de wet KMO-financiering te beperken tot KMO’s. Artikel 15, §1 W.Venn. legt de criteria vast waaraan vennootschappen met rechtspersoonlijkheid moeten voldoen om als kleine vennootschappen te kwalificeren.
Tot voor kort bepaalde artikel 15, §1 W.Venn. dat de vennootschappen die voor het laatste en het voorlaatste afgesloten boekjaar meer dan één van de volgende criteria overschrijden als kleine vennootschappen worden beschouwd:
- jaargemiddelde van het personeelsbestand: 50;
- jaaromzet, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde: 7.300.000 EUR;
- balanstotaal: 3.650.000 EUR;
tenzij het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedraagt.
Door een wet van 18 december 2015 werd artikel 15 W.Venn. recent gewijzigd teneinde richtlijn 2013/34/EU van 26 juni 2013 van het Europees Parlement en van de Raad betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, om te zetten.
Als gevolg van deze wijziging gelden sinds 1 januari 2016 de volgende criteria opdat een vennootschap als een kleine vennootschap kan worden beschouwd in de zin van artikel 15 W.Venn.:
- jaargemiddelde van het personeelsbestand: 50;
- jaaromzet, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde: 9.000.000 euro;
- balanstotaal: 4.500.000 euro.
Om als klein te worden beschouwd mag niet meer dan één van deze criteria overschreden zijn op de balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar.
Uit de samenlezing van artikel 2 van de wet KMO-financiering en de bewoordingen van het nieuwe artikel 15, §1 W.Venn. kan dus worden afgeleid dat het toepassingsgebied van de wet KMO-financiering is uitgebreid door de verhoging van de kwantitatieve grenzen van twee van de criteria van artikel 15, §1 W.Venn. De beperking dat indien het jaargemiddelde inzake personeelsbestand meer dan 100 bedraagt de onderneming niet meer als klein wordt beschouwd, is eveneens weggelaten.