In een poging het economische leven een stimulans te geven, de rechtbanken te ontlasten en gevolg te geven aan art. 10 van Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (Pb. L. van 23 februari 2011, afl. 48, 1), voert de wet van 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie (BS 22 oktober 2015, 65084;), beter bekend als de zogenaamde ‘Potpourri I-wet’, een nieuwe procedure in teneinde betalingsachterstanden in commerciële aangelegenheden te reduceren (nieuwe artt. 1394/20 t.e.m. 1394/24 Ger.W.). Deze procedure treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 september 2017. Er zijn immers een aantal uitvoeringsmaatregelen die nog genomen moeten worden.
De nieuwe procedure maakt het mogelijk om professionele schuldvorderingen onder bepaalde voorwaarden uitvoerbaar te maken buiten enige rechterlijke tussenkomst om. De regeling gaat verder dan wat Richtlijn 2011/7/EU vereist, nu ook een gerechtelijke procedure had volstaan (zie de motivering voor deze ‘gold-plating’ in de memorie van toelichting bij de Potpourri I-wet - Parl.St. Kamer 2014-2015, nr. 54-1219/001, http://www.dekamer.be/FLWB/PDF/54/1219/54K1219001.pdf, p. 24-27).
Met de nieuwe regeling krijgen schuldeisers de mogelijkheid om in hun professionele betrekkingen – via de verplichte tussenkomst van een advocaat – onbetwiste, vaststaande en opeisbare schuldvorderingen die een geldsom tot voorwerp hebben, in te vorderen door een louter beroep op de gerechtsdeurwaarder (ongeacht het bedrag van de onbetwiste schuld).
Omdat de gedwongen uitvoering zonder voorafgaandelijke rechterlijke goedkeuring eerder uitzondering dan regel behoort te zijn, werd het toepassingsgebied van deze buitengerechtelijke inningsprocedure beperkt tot onbetwiste schuldvorderingen van professionelen met betrekking tot hun professionele wederpartijen, en werd bepaald dat de procedure een einde neemt zodra de schuld wordt betwist en er aldus een rechtsgeschil voorligt (zie ook de memorie van toelichting bij de Potpourri I-wet - Parl.St. Kamer 2014-2015, nr. 54-1219/001; http://www.dekamer.be/FLWB/PDF/54/1219/54K1219001.pdf, p. 26 en 29).
Voorts werden uitzonderingen voorzien voor de schulden van of ten aanzien van o.a. de publieke overheden; schuldeisers en schuldenaars die niet ingeschreven zijn in de Kruispuntbank der Ondernemingen; handelingen buiten het kader van de onderneming; in het kader van een faillissement, gerechtelijke reorganisatie, collectieve schuldenregeling of andere vorm van wettelijke samenloop; en voor het merendeel van de buitencontractuele verbintenissen.
Concreet kan de nieuwe inningsprocedure in hoofdzaak enkel worden aangewend voor onbetwiste schulden tussen in de KBO ingeschreven private ondernemingen, die ontstaan uit overeenkomsten aangegaan binnen het kader van de ondernemingsactiviteit, en dit voordat er sprake is van enige vorm van wettelijke samenloop.
Verloop van de procedure
In grote lijnen veronderstelt de nieuwe procedure de volgende stappen:
- een aanmaning tot betalen;
- een termijn van een maand na de aanmaning tijdens dewelke de schuldenaar moet handelen; en
- naargelang de door de schuldenaar gestelde handeling:
- de beëindiging van de invorderingsprocedure;
- de schorsing van de invorderingsprocedure; of
- de voorzetting van de procedure en het opstellen van het proces-verbaal van niet-betwisting. Dit proces-verbaal kan dan in een uitvoerbare titel resulteren.
Zodra de gerechtsdeurwaarder wordt gevat, moet deze in eerste instantie de schuldenaar aanmanen om binnen de maand de schuld te betalen. Deze aanmaning gaat vergezeld van een standaard antwoordformulier. De schuldenaar heeft dan de keuze om binnen deze termijn van een maand:
- te betalen (met de beëindiging van de procedure als gevolg bij volledige betaling, en het voortzetten van de procedure indien de schuld niet volledig wordt betaald);
- betalingsfaciliteiten te vragen (met de schorsing van de procedure als gevolg; de procedure wordt voortgezet bij het niet naleven van de betalingsfaciliteiten);
- de schuld te betwisten (met de beëindiging van de procedure als gevolg); of
- niets te doen (waardoor de procedure wordt voortgezet).
Indien de procedure wordt voortgezet, stelt de gerechtsdeurwaarder een proces-verbaal van niet-betwisting op. Om een uitvoerbare titel te bekomen, moet de gerechtsdeurwaarder dit proces-verbaal voorleggen aan een magistraat van het Beheers- en toezichtscomité bij het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest. Dit is een instelling binnen de Federale Overheidsdienst Justitie, die wordt voorgezeten door een beslagrechter of een (emiritus-)magistraat met minstens 2 jaar effectieve ervaring inzake beslag.
Het ten uitvoer verklaarde proces-verbaal van niet-betwisting wordt dan voorzien van een formulier van tenuitvoerlegging, en maakt de titel uit die ten uitvoer kan worden gelegd. De deurwaarder kan de schuld door middel van dwangmaatregelen (bijv. uitvoerend beslag) innen. Niettegenstaande de bevoegdheid van de beslagrechter inzake geschillen m.b.t. de tenuitvoerlegging zelf, kan de uitvoerbaarheid van het proces-verbaal van niet-betwisting enkel worden geschorst door een vordering in rechte, ingesteld middels een verzoekschrift op tegenspraak (art. 1394/24, § 3 en 4 Ger.W.). Er is dan ook sprake van een “inversion du contentieux”.
Schuldenaar, zit niet stil, maar bezin eer gij betwist!
Indien een schuldenaar, die niet wenst te betalen, de onmiddellijke uitvoering wil vermijden, komt het er voor hem op aan hetzij betalingsfaciliteiten aan te vragen, dan wel de schuld te betwisten.
Betalingsfaciliteiten met de schorsing tot gevolg
Betalingsfaciliteiten worden niet automatisch toegekend wanneer de schuldenaar de schuldeiser daarom verzoekt. De schuldeiser moet instemmen met de toekenning van betalingsfaciliteiten.
Wanneer de schuldeiser bereid is om betalingsfaciliteiten toe te kennen, moeten de schuldeiser en de schuldenaar onderling dergelijke betalingsfaciliteiten overeenkomen opdat de procedure wordt geschorst (art. 1394/23, lid 2 Ger.W.). Deze overeenkomst is niet aan bijzondere formaliteiten onderworpen. Met het oog op het veiligheidshalve voorzien in een rechtsgeldig bewijs van deze overeenkomst, is het aan te raden dit akkoord in een geschrift vast te leggen.
De schuldenaar zal deze betalingsfaciliteiten moeten respecteren om te voorkomen dat de schorsing van de procedure wordt beëindigd.
Betwisting met de beëindiging tot gevolg
De betwisting van de schuld vergt geen medewerking van de schuldeiser. Evenwel komt niet elke betwisting in aanmerking om de procedure te beëindigen.
Een betwisting moet immers gemotiveerd zijn opdat ze tot gevolg zou hebben dat de buitengerechtelijke inningsprocedure een einde neemt. Strikt genomen lijkt het derhalve te volstaan een reden op te geven. Of de reden voor betwisting ook gegrond is lijkt niet relevant. De beoordeling van de gegrondheid van de betwisting komt nu eenmaal toe aan de rechter, niet aan de gerechtsdeurwaarder.
Hieruit afleiden dat de procedure zonder gevolgen kan worden beëindigd door de opgave van redenen van betwisting die duidelijk impertinent of ongegrond zijn lijkt echter een brug te ver. De memorie van toelichting bij de Potpourri I-wet stelt namelijk dat zich laten dagvaarden door te weigeren een kennelijk onbetwiste schuld te betalen middels een ongegronde betwisting als een tergend of roekeloos verweer zou kunnen worden gekwalificeerd, welke met een civielrechtelijke boete voor misbruik van rechtspleging zou kunnen worden gesanctioneerd. Deze boete kan worden opgelegd door de rechter die de schuldeiser heeft gevat nadat de buitengerechtelijke inningsprocedure werd stopgezet. In de memorie van toelichting bij de Potpourri I-wet in dit verband verwezen naar artikel 780bis Ger.W., krachtens welke de betwistende schuldeiser een geldboete van 15 tot 2500 EUR zou kunnen oplopen, onverminderd de eventueel aan de schuldeiser verschuldigde schadevergoeding.
De beëindiging van de procedure in geval van betwisting laat het recht van de schuldeiser onverlet om zijn vordering in rechte af te dwingen. De schuldeiser zal dan beroep moeten doen op de (gemeenrechtelijke) gerechtelijke procedure.
Snelle uitvoering, maar begrenzing van de interesten en de schadebedingen
De nieuwe procedure heeft voor de schuldeiser als voordeel dat hij/zij sneller uitvoering van de schuldvordering kan verkrijgen. Er is evenwel ook een keerzijde verbonden aan deze procedure. De inning van schulden buiten enige rechterlijke controle om, heeft de wetgever ertoe gebracht de bovenop de verschuldigde hoofdsom verschuldigde bedragen op forfaitaire wijze te begrenzen.
Artikel 1394/20, lid 1 Ger.W. stelt namelijk dat de inbare verschuldigde hoofdsom te vermeerderen is met de verhogingen waarin de wet voorziet en de invorderingskosten alsook (in voorkomend geval en ten belope van ten hoogste 10 % van de hoofdsom van de schuld) alle interesten (zoals de in art. 1153 BW voorziene wettelijke interest) en de eventueel conventioneel bedongen strafbedingen.
Deze forfaitaire begrenzing van 10% geldt, zoals blijkt uit de memorie van toelichting bij de Potpourri I-wet, voor de verschuldigde interesten en de strafbedingen samen. Buiten de wettelijk verhogingen en de invorderingskosten, ziet de schuldeiser die een beroep doet op deze buitengerechtelijke procedure, de verschuldigde bedragen die buiten de hoofdsom vallen gereduceerd tot 10 % van de hoofdsom. Dit is een afwijking van het gemeenrecht, alwaar strafbedingen met conventioneel bedongen interesten kunnen worden gecumuleerd op voorwaarde dat ze op een verschillende schade (de gebrekige uitvoering zelf, respectievelijk de laattijdigheid ervan) betrekking hebben.
Conclusie
De schuldeiser moet dus een belangenafweging maken tussen de noodzaak van een snelle betaling en de mogelijkheid dat een deel van de subsidiair verschuldigde bedragen niet in aanmerking zal worden genomen. Het lijkt bijgevolg niet aangewezen op de procedure een beroep te doen indien de schuld al lang aansleept en de verschuldigde interesten reeds zijn opgelopen tot een aanzienlijk bedrag. Mogelijk heeft de kapitalisering van de intresten op jaarbasis evenwel tot gevolg dat de intresten tot de hoofdsom behoren, waardoor de forfaitaire begrenzing tot 10 % zich enkel op jaarbasis stelt ten aanzien van de intresten.