Jogchum Vrielink en Silvia Van Dyck onderzoeken de strekking van de Seksismewet en staan stil bij het nut en de wenselijkheid van deze wet. Vergde de problematiek waarop de wet een antwoord wil zijn, eigenlijk wel een nieuwe strafwet? Dit blijkt niet het geval. Het eerste deel van deze tweedelige bijdrage is verschenen in het Nieuw Juridisch Weekblad (NjW) van 25 november 2015 (afl. 331). Hierna vindt u een samenvatting van deze bijdrage.
De wet van 22 mei 2014 ter bestrijding van seksisme in de openbare ruimte (Seksismewet) kende een bewogen start. Het ontwerp dat tot de wet leidde werd niet alleen door juristen sterk bekritiseerd, ook feministen, schrijvers, seksuologen en zelfs het Centrum voor Gelijke Kansen spraken zich ertegen uit. Het leek bijna moeilijk om er buiten het parlement voorstanders van te vinden.
Niettemin koos de politieke meerderheid ervoor om het ontwerp nog vlak voor de ontbinding van de Kamers bij prioriteit goed te keuren. Enige tijd na de totstandkoming van de wet werd een verzoekschrift tot vernietiging ingediend bij het Grondwettelijk Hof, door een kleine Franstalige partij, de Parti Libertarien. Uitspraak in die zaak wordt in de loop van 2016 verwacht.
Nu kan geen enkele strafwet het fenomeen of het gedrag dat het wenst te bestrijden, volledig uitroeien. Het zou dan ook een onredelijke verwachting of eis zijn dat dit bij seksisme wel het geval zou zijn. De vraag is vooral of een wet grosso modo minstens een positieve bijdrage zal (kunnen) leveren tot haar doelstellingen. Net dat lijkt evenwel in geen van de interpretatie-opties van het strafrechtelijke seksismeverbod het geval te zijn.
Overbodig
Volgens de memorie van toelichting bij de wet heeft de autonome strafbaarstelling van seksisme – naast het symbolisch belang ervan – vooral een praktisch voordeel: het bespaart de rechter 'intellectueel bochtenwerk' om seksistisch gedrag aan een andere strafbaarstelling te verbinden. Een analyse van enkele andere strafbaarstellingen toont echter dat dit vermeende praktische voordeel zeer beperkt is. Alternatieve strafbaarstellingen blijken dermate te overlappen met het nieuwe seksismemisdrijf dat er geen bijzonder rechterlijk bochtenwerk nodig is om vormen van seksisme onder die bepalingen te brengen. Bij veel misdrijven was bovendien al expliciet een variant voorzien met een gendergerelateerd motief.
Zeker als bij de seksismewet geopteerd wordt voor haar, door de wetgever beoogde, restrictieve interpretatie-opties, dan lijkt de overlap volledig. Kortom, het aanpakken van het geviseerde gedrag was reeds mogelijk met bestaande strafrechtelijke middelen.
Bovendien zijn er, naast strafbepalingen, nog talloze burgerrechtelijke bepalingen – waaronder die inzake discriminatie, intimidatie, seksuele intimidatie en pesterijen – waarmee men het gedrag kan aanpakken dat de wetgever met het strafrechtelijke seksismeverbod beoogde; bepalingen waarbij bovendien een minder zware bewijslast geldt dan in strafrechtelijke context.
Specifiek bij straatintimidatie zijn Gemeentelijke Administratieve Sancties (GAS) dan weer het meest voor de hand liggende instrument. De administratieve aanpak biedt net als de burgerrechtelijke voordelen op het vlak van bewijslast en laagdrempeligheid van laakbaar gedrag (er moet louter sprake zijn van ‘overlast’). Bovendien laten GAS toe om veel sneller en efficiënter op te treden dan wanneer gekozen wordt voor een strafrechtelijke afhandeling.
Samenloop
Kortom, het aanpakken van het geviseerde gedrag was allang mogelijk met bestaande juridische middelen. Dat dit niet of te weinig gebeurde, was vooral een probleem van handhaving. Dat probleem wordt door de seksismewet niet verholpen.
Integendeel. Niet alleen zal die wet op dezelfde handhavingsproblemen stoten, indien daar niet specifiek aan verholpen wordt, maar de wet creëert bovendien technische problemen van overlap (eendaadse samenloop; generalis-specialis, etc.), die een efficiënte aanpak van seksisme juist bemoeilijken: het levert extra werk op voor de strafrechter met tijdrovende oefeningen tot gevolg, die een bron kunnen zijn van discussies, fouten en beroepsdémarches.
Dat extra werk voor de strafrechter is bovendien vaak een maat voor niets. Veel van de overlappende misdrijven worden zwaarder bestraft dan het seksismemisdrijf. Het gevolg hiervan is dat de seksismewet buiten spel gezet wordt telkens er sprake is van samenloop met één van die misdrijven (bijv. met gendergerelateerde belaging).
Het signaal dat de wetgever met de autonome strafbaarstelling van seksisme wilde uitzenden, lijkt als zodanig de bestrijding van seksisme in de praktijk vooral te (zullen) hinderen.
Legaliteit en grondrechten
Daar komt bij dat de wet niet louter overbodig en praktisch belastend is. In haar ruimere interpretatie-opties, die veelal voortvloeien uit een taalkundige lezing van de gebrekkig opgestelde wettekst, raakt de seksismewet aan allerlei ongewenste doelwitten, waardoor zich grote problemen stellen met het legaliteitsbeginsel en diverse grondrechten: de vrijheid van meningsuiting, de godsdienstvrijheid, het recht op privacy en de verenigingsvrijheid in het bijzonder.
Ook roept de strafbaarstelling vragen op vanuit het discriminatieverbod. Om te beginnen is het twijfelachtig of de keuze voor de strafmaat wel gerechtvaardigd kan worden in het licht van sterk vergelijkbare en overlappende strafbepalingen. Bovendien voert de wet een voorkeursregime in voor bescherming tegen minachtende, reducerende (etc.) uitingen in verband met geslacht en zulks zonder redelijke verantwoording. Eventuele uitbreiding van de bescherming, naar andere groepskenmerken, is bovendien onwerkbaar. De federale Belgische discriminatiewetgeving biedt bescherming aan 24 criteria: als voor al die gronden een analoge bescherming zou worden ingevoerd als voor seksisme, dan blijft van de expressievrijheid niets over.
Ultimum remedium
Commentaren van critici, ten tijde van de totstandkoming van de seksismewet, gingen reeds in bovenstaande richting. In reactie daarop stelden voorstanders dat de wet, ondanks tekortkomingen, essentieel was om ‘een boodschap te sturen’ en ‘een signaal te geven’ over de verwerpelijkheid van seksisme.
Het strafrecht is echter het ultimum remedium in onze rechtsstaat en een strafrechtelijke vervolging is geen smsje of vorm van ‘direct marketing’ om politieke doelen te bereiken. Als je ergens over wil debatteren of iets wil aankaarten, dan bestaan daar andere middelen voor: boeken, folders, educatie, campagnes, en documentaires (zoals die van Sofie Peeters). Strafrecht dient daar niet voor. Als de nieuwe wet al een boodschap stuurt, dan is het hoe onbehoedzaam de wetgever omspringt met het strafrecht en met de grondrechten van zijn burgers.
Jogchum Vrielink is postdoctoraal onderzoeker (KU Leuven).
Silvia Van Dyck is docent strafrecht (VUB) en advocaat.
Hernomen met toestemming van LegalWorld (Kluwer)