De traditionele communicatiemiddelen worden steeds vaker vervangen door e-mail, sms en andere vormen van elektronische communicatie. Ook overeenkomsten worden steeds vaker via deze weg gesloten. Maar hebben dergelijke overeenkomsten wel dezelfde rechtsgevolgen?
Principe: consensualisme
In het Belgisch recht bestaan er in principe geen vormvereisten voor de rechtsgeldige totstandkoming van overeenkomsten. Puur mondelinge overeenkomsten zijn dus perfect rechtsgeldig en zijn zeker in het handelsverkeer zelfs vaak de regel. Pas nadien volgt dan een document waaruit de uitvoering van de overeenkomst blijkt onder de vorm van een factuur. De handelaar die deze niet tijdig protesteert, zal erdoor gebonden zijn.
Het probleem van overeenkomsten waaromtrent geen door beide partijen schriftelijk ondertekend contract voorligt, situeert zich dus niet op het vlak van de rechtsgeldigheid van de overeenkomst, maar wel op het vlak van de bewijslevering van het bestaan van de overeenkomst.
Bewijsrecht
De bewijswaarde van bijvoorbeeld een e-mail of een elektronisch ingevuld formulier vormt gewoonlijk geen probleem voor de Belgische rechtbanken. Doorgaans dient evenwel ook het bewijs van ontvangst bewezen te worden. Dit is een rechtsfeit zoals dat ook het geval is voor per post verstuurde brieven. De rechter oordeelt zelf over de waarde van het bewijs. Zo werd door het Gentse Hof van Beroep in een arrest van 10 maart 2008 geen bewijswaarde gehecht aan een mailbericht dat werd verstuurd over de interne bedrijfsmail omdat dit makkelijk manipuleerbaar is. Soortgelijke rechtspraak bestaat over het versturen van een sms waarbij het Hof van Beroep te Antwerpen in een arrest van 29 april 2013 vaststelde dat in theorie iedereen een sms kan versturen vanop eender welke gsm.
Men kan zich hiertegen beschermen door een bepaalde vorm van elektronische communicatie op te nemen in de algemene voorwaarden als een geldig bewijs. Indien beide partijen akkoord gaan dat een overeenkomst op die bepaalde manier tot stand komt, hoeft de rechter hier geen oordeel meer over te vellen. Men kan ook specifieke bijkomende maatregelen nemen zoals het vragen van een replybericht op een e-mail of het aanbrengen van een timestamp die datum en tijd aan elektronische gegevens koppelt.
Voor sommige overeenkomsten wordt een geschrift of andere vormvereiste voorgeschreven in de wet.
Er zijn echter veel uitzonderingen op het principe van vormvrije overeenkomsten. Vaak bepaalt de wet vormvoorschriften om tot een geldig contract te komen: bijvoorbeeld een geschrift, een onderhandse akte, een aangetekend schrijven…
Zowel op Europees als op Belgisch niveau werd reeds sedert geruime tijd voorzien in een wetgevend kader om de elektronische handel te stimuleren. De Belgische wetgeving beoogt een volledige juridische gelijkschakeling tussen papier en de elektronische variant. Dit betekent dat vormvoorschriften zo moeten worden geïnterpreteerd dat zij neutraal zijn voor elk type drager. In dat geval dient men de leer van de functionele equivalentie toe te passen: de belangrijkste functies van een vormvoorschrift moeten gegarandeerd zijn. Men moet kijken wat het doel van het vormvoorschrift is, en controleren of de elektronische variant dit doel ook bereikt. Het grote probleem met deze theorie is dat de partijen zelf dienen te analyseren wat het doel is, en of het nieuwe middel daaraan tegemoet komt. Uiteindelijk zal de rechter oordelen of hun analyse correct is.
Op deze principiële gelijkschakelingen bestaan enkele uitzonderingen: voor overdrachten van onroerende goederen, in familiale of erfrecht zaken, en voor contracten waarbij persoonlijke en zakelijke zekerheden worden gevestigd. De verkoop van een huis via sms werd op deze grond afgewezen door het Hof van Beroep te Gent in een arrest van 26 september 2013. Pas op, ook bij de verkoop van een huis kan een sms evenwel het begin van bewijs van een overeenkomst vormen, dat verder kan aangevuld worden.
Wanneer de wet een geschrift vereist, heeft de wetgever bepaald dat aan deze vereiste wordt voldaan “door middel van een opeenvolging van verstaanbare tekens die toegankelijk zijn voor een latere raadpleging, welke ook de drager en de transmissiemodaliteiten ervan zijn.” Een geschrift wordt dus niet langer vereenzelvigd met een papieren document, maar kan nu op elke soort drager worden vastgelegd, op voorwaarde dat het verstaanbaar is en voor latere raadpleging toegankelijk is. Een e-mail voldoet zeker aan deze vereisten.