In de horeca is het gebruikelijk dat kandidaat-uitbaters financiële hulp krijgen van brouwers en leveranciers van dranken bij het openen van de zaak. Het was niet anders in de zaak die ten grondslag ligt van het arrest van het Hof van Beroep van Gent van 4 september 2013. Het arrest wijdt interessante passages aan de toepassing van het mededingingsrecht op overeenkomsten met een geringe marktimpact. In dezelfde uitspraak bespreekt het Gentse Hof eveneens de minimale voorwaarden om de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst te aanvaarden. Dit samenspel tussen mededingingsrecht en verbintenissenrecht verdient een bespreking.
In februari 2003 sluiten twee kandidaat-caféhouders een overeenkomst met een Waregemse brouwer waarbij de brouwer aan de caféhouders 34300 euro ter beschikking stelt om een café te renoveren met het oog op een nieuwe uitbating. Als tegenprestatie beloven de toekomstige caféhouders hun dranken exclusief aan te kopen bij de bouwerij die aan hen de lening toestond. Verder verplichtte de overeenkomst tot een minimum afnameverplichting van 250 hectoliter per jaar, gedurende tien jaar.
Midden december 2003 heeft de brouwer nog steeds geen bestellingen van drank ontvangen en gaat daarom over tot ingebrekestelling. Dagvaarding volgt drie maanden later. De eerste rechter volgde de stelling van de brouwer dat de de redelijke termijn waarbinnen de overenkomst diende te worden uitgevoerd verstreken was aangezien er nog geen begin van uitvoering van de overeenkomst was en de vertraging in elk geval niet aan de brouwerij te wijten was. De rechter aanvaardde verder de ontbinding van de overeenkomst ten laste van de ontleners, aanvaardde de volledige opeisbaarheid van de nog niet terugbetaalde sommen en kende daarboven een schadevergoeding van 29155 euro toe.
ARREST
De caféhouders tekenen tegen het vonnis beroep aan en werpen allereerst op dat de contractsduur van 10 jaar, op grond van Europese secundaire wetgeving die betrekking heeft op zogenaamde brouwerijcontracten (beer ties), vijf jaar te lang is. Volgens de appellanten zou nietigheid het gevolg zijn. Terecht oordeelt het Hof dat deze stelling veel te kort door de bocht is. Immers, zelfs wanneer men ten gevolge van een te lange contractsduur niet meer kan genieten van een zogenaamde groepsvrijstelling (dit is een vrijstelling van het kartelverbod), dan nog moet steeds in concreto nagegaan worden of de overeenkomst, ook al kan ze niet genieten van de groepsvrijstelling, de handel tussen de Europese lidstaten kan beïnvloeden op een voldoende merkbare wijze.
Als de handel tussen de Europese lidstaten door een bepaalde overeenkomst nietkan beïnvloed worden, is het Belgische mededingingsrecht van toepassing. Als deovereenkomst dermate onbeduidend is dat zij geen effect op de markt kan hebben,dan geldt dat zij in elk geval niet onder het kartelverbod valt. Voor verticale overeenkomsten, dit zijn overeenkomsten afgesloten tussen twee ondernemingen die actief zijn op een verschillend niveau in de markt (bijvoorbeeld overeenkomsten tussen een licentiegever en een licentiehouder), geldt in principe een drempel van 15 % of 10 % (gezamenlijk marktaandeel). Het Hof maakt een correcte toepassing van het mededingingsrecht door het bewuste brouwerijcontract als te onbeduidend te kwalificeren om de nietigheidssanctie uit het kartelrecht toepassing te doen vinden.
Na te hebben besloten dat er geen sprake kon zijn van nietigheid van de overeenkomst, moest het Hof oordelen over de ontbinding waartoe de brouwerij had beslist eind 2003, begin 2004 omdat zij niet tijdig de eerste bestellingen van drank had ontvangen. Het Hof legt eerst uit wat een uitdrukkelijk ontbindend beding is: "een beding waarin aan een partij zelf het recht wordt gegeven over de ontbinding van de overeenkomst bij wanprestatie te beslissen, zonder tussenkomst van de rechter. In principe is het alleen de rechter die kan beslissen over de ontbinding. De partijen kunnen daarvan conventioneel afwijken, in die zin dat aan de partijen of één van hen zelf het beslissingsrecht wordt gegeven over de ontbinding." Nadat het Hof had vastgesteld dat in deze zaak de brouwerij beschikte over een dergelijk contractuel voorzien eenzijdig beslissingsrecht, bracht het Hof in herinnering dat zij de eenzijdige ontbinding slechts kan verwerpen bij rechtsmisbruik. In casu oordeelde het Hof dat de brouwerij zich ten onrechte beroept op het uitdrukkelijk eenzijdig ontbindend beding omdat "het niet binnen een redelijke termijn overgaan tot het doen van een eerste bestelling van drank" niet was opgenomen in de overeenkomst als mogelijke reden voor de ontbinding. Het Hof ging daarom na of de brouwerij op geldige wijze de overeenkomst op buitengerechtelijke wijze had ontbonden, zonder een specifieke contractuele grondslag. Onder andere omdat de brouwerij zelf tien maanden had gewacht om de kandidaat-uitbaters in gebreke te stellen om een eerste bestelling te plaatsen en omdat het brouwerijcontract geen uiterlijke termijn bepaalde om tot een eerste bestelling over te gaan, stelde het Hof dat de beweerde fouten van de uitbaters onvoldoende ernstig waren om een ontbinding van de overeenkomst toe te staan. Omdat de vordering van de brouwerij gesteund was op de eenzijdige buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst ten laste van de uitbaters, terwijl de ontbinding volgens het Hof onterecht was, besliste het Hof om het vonnis van de eerste rechter geheel in het voordeel van de uitbaters te hervormen.
CONCLUSIE
Een uitdrukkelijk ontbindend beding moet beperkend worden geïnterpreteerd waardoor het risico van onterechte ontbinding van de overeenkomst alleen dan onbestaande is als er geen twijfel mogelijk is over de draagwijdte van het ingeroepen beding. Ook in een arrest van het Hof van Cassatie van 11 mei 2012 werd geoordeeld dat: "Wanneer de voorwaarden van een uitdrukkelijk ontbindend beding niet zijn vervuld, wordt de overeenkomst niet ontbonden zodat zij, in de regel, effect blijft sorteren." Het becommentarieerde arrest van het Gentse Hof van Beroep onderstreept nogmaals het belang van een goede redactie van een uitdrukkelijk ontbindend beding. De partij die zich op een uitdrukkelijk ontbindend beding beroept, moet zorgvuldig overwegen of de toepassingsvoorwaarden ervan wel vervuld zijn.