De dierenwelzijnswet van 14 augustus 1986 bevat een verbod (zie artikel 3bis, § 1 van de dierenwelzijnswet) op het houden van dieren die niet behoren tot een soort die is opgenomen in een lijst die deel uitmaakt van een Koninklijk Besluit van 16 juli 2009. Tot begin 2014 vielen circussen of rondreizende tentoonstellingen niet onder dit algemene verbod.
Na lang aandringen van verschillende dierenwelzijnsorganisaties werd deze uitzonderingspositie van circussen ongedaan gemaakt in een programmawet van 7 februari 2014. Tegen verschillende bepalingen van deze programmawet werd een schorsingsberoep ingediend bij het Grondwettelijk Hof. Zonder resultaat: in circussen of rondreizende tentoonstellingen mogen vooralsnog nog steeds geen olifanten, leeuwen, tijgers etc. opgevoerd worden.
Voor 10 maart 2014 waren circussen en rondreizende tentoonstellingen vrijgesteld van het verbod op het houden van wilde dieren. Dit betekende dat circussen, in tegenstelling tot andere organisaties of particulieren, ook “niet voor productiedoeleinden gehouden zoogdieren” mochten houden, zoals olifanten, tijgers en leeuwen. Op 10 maart 2014 trad echter de Wet van 7 februari 2014 houdende diverse bepalingen inzake dierenwelzijn in werking, die aan de uitzonderingspositie van circussen een einde maakte. De wetgever heeft het daar niet bij gelaten. Een nieuw artikel (6bis) in de dierenwelzijnswet legde een resoluut verbod op het houden en gebruiken van alle dieren in circussen op. Een uitzondering vormen gedomesticeerde dieren, waarvoor een andere lijst onder andere de huisvestings- en vervoersvoorwaarden bepaalt. Deze laatste lijst is te vinden in een Koninklijk Besluit van 11 februari 2014. Omdat tijgers, leeuwen en olifanten niet op deze lijst voorkomen, behoren circusshows met deze dieren — behoudens wijzigingen aan de lijst — tot het verleden. Andere dieren zoals kamelen, paarden, ezels, varkens, papegaaien, honden en katten mogen nog wel door circussen gehouden worden.
Vordering tot schorsing voor het Grondwettelijk Hof
Tegen de afschaffing van de uitzonderingspositie voor circussen werd een vordering tot schorsing ingediend voor het Grondwettelijk Hof. De vordering werd ingediend door een Belgische circusdirecteur, tevens africhter van wilde dieren, door een Belgische vzw die in België circusvoorstellingen organiseert en daarnaast als statutair doel het verdedigen van het traditionele circus met dieren heeft en ten slotte door twee natuurlijke personen met Franse nationaliteit die regelmatig circusvoorstellingen met wilde dieren in België organiseren.
In een arrest van 30 juli 2014 brengt het Grondwettelijk Hof eerst in herinnering welke de twee voorwaarden zijn die moeten voldaan zijn opdat door het Hof tot schorsing van de uitvoering van wettelijke bepalingen, in afwachting van een einduitspraak over de vernietiging, kan worden overgegaan. Ten eerste moeten de aangevoerde middelen “ernstig” zijn, ten tweede moet de onmiddellijke uitvoering van de wettelijke bepalingen die aangevallen worden voor het Hof een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen. Het Hof gaat alleen tot schorsing over als deze twee voorwaarden tegelijk vervuld zijn.
Voor geen enkele van de verzoekende partijen aanvaardde het Hof de aanwezigheid van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel. Wat de Franse staatsburgers betreft, stelt het Hof dat het Belgische verbod op het houden van wilde dieren door circussen alleen van toepassing is op circussen die gevestigd zijn in België of hier neerstrijken. Het Hof merkt op dat de Franse staatsburgers nog steeds over de mogelijkheid beschikken om in eigen land (Frankrijk) of in andere buurlanden op te treden, waardoor het verbod om in België shows met wilde dieren te geven wat Franse circusuitbaters betreft geen moeilijk te herstellen ernstig nadeel is.
Ten aanzien van de temmer van wilde dieren stelt het Hof dat de verplichting om zich voorlopig op andere activiteiten te richten en aldus een aspect van zijn beroep op te geven zal verdwijnen wanneer het Hof in een later stadium alsnog zou overgaan tot vernietiging. Dat het onmiddellijk ingaan van het verbod op het houden van wilde dieren tot het faillissement zou leiden van het circus en daardoor, volgens de circusdirecteur, wel degelijk een moeilijk te herstellen ernstig nadeel is, wordt volgens het Hof niet bewezen. De vzw tenslotte had zelf, bij memorie ingediend op vraag van het Hof, erkend dat er, wat haar betreft, geen moeilijk te herstellen ernstig nadeel bestaat zodat het Hof hier niet dieper op hoefde in te gaan.
Omdat één van de twee cumulatieve voorwaarden om tot schorsing over te gaan niet vervuld is, heeft het Hof daarom de vordering tot schorsing niet toegekend.
Gevolgen regionalisering dierenwelzijn
Ten gevolge van de zesde staatshervorming is dierenwelzijn een regionale bevoegdheid geworden. Het aanvullen of wijzigen van de lijst van dieren die, onder bepaalde voorwaarden, mogen gehouden worden door circussen, is vanaf 1 juli 2014 een bevoegdheid van de regio’s. Het zou geen goede zaak zijn, mochten er in de toekomst grote verschillen ontstaan tussen de verschillende regionale lijsten. Het zou immers nogal absurd zijn wanneer bij besluit van de Vlaamse Regering dromedarissen of kamelen niet langer als “gedomesticeerd dier” worden gekwalificeerd terwijl deze kwalificatie die nu volgt uit een Koninklijk Besluit zou behouden blijven in Wallonië. Hier lijkt samenwerkingsfederalisme een evidentie.
- Grondwettelijk Hof 30 juli 2014, Nr. 119/2014, www.grondwettelijkhof.be.
- Wet van 7 februari 2014 houdende diverse bepalingen inzake dierenwelzijn, internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten en dierengezondheid, BS 28 februari 2014.
- Koninklijk Besluit van 11 februari 2014 tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 september 2005 betreffende het welzijn van dieren gebruikt in circussen en rondreizende tentoonstellingen, BS 28 februari 2014.