En Région de Bruxelles-Capitale - En Région wallonne - En Région flamande - Au niveau fédéral.
Les régimes régionaux d'octroi de certificats verts subissent en ce début d'année 2013 un lifting qui réduit ou annule les incitants à la production d'énergie renouvelable.
En Région de Bruxelles-Capitale: une nouvelle baisse en vue?
Par arrêté du 12 juillet 2012, publié le 20 juillet 2012, il est prévu que pour toutes les installations photovoltaïques mises en service trois mois après l'entrée en vigueur du présent arrêté, le coefficient multiplicateur du nombre de certificats verts octroyés est égal à 2,2. Pour les personnes morales et pour les pouvoirs publics, le coefficient multiplicateur du nombre de certificats verts octroyés est aussi égal à 2,2 lorsque la puissance électrique de l'installation photovoltaïque est inférieure ou égale à 5 kWc.
Le coefficient multiplicateur de 2,2 concerne également les installations photovoltaïques mises en service à partir du 1er janvier 2013.
Faut-il rappeler que la réduction du coefficient multiplicateur de 2,75 à 2,2 a été effectuer sur avis de Brugel du 25 juin 2012. Le régulateur bruxellois préconisait un coefficient multiplicateur fixé à 2.
Cela laisse présager que dans le courant de l'année 2013, une nouvelle modification à la baisse du coefficient multiplicateur pourrait intervenir.
En Région wallonne: que se passera-t-il après le 31 mars 2013?
Que se passera-t-il après le 31 mars 2013? Il est annoncé une réforme importante. Dans l'intervalle, le régime exposé dans l'arrêté du 24 novembre 2011 est toujours en vigueur.
L'attribution des certificats verts aux installations de production d'électricité à partir de panneaux solaires photovoltaïques se fait selon les modalités suivantes:
- pour la production d'électricité des installations inférieures ou égales à dix kW, le nombre de certificats verts attribué par MWh pour l'année i (Ai) est déterminé par la formule suivante : Ai = (2*S/n)*(1/(1+R))*(R-(R-1)*(i-1)/(n-1)) où n est le nombre d'années, et R = le rapport entre l'octroi la première année et la dernière année et S le volume global de "certificats verts" par MWh produit annuellement octroyé sur toute la durée d'octroi. R est fixé à 4. S est égal à 60 entre le 1er avril 2012 et le 31 août 2012. S est égal à 50 entre le 1er septembre 2012 et le 31 mars 2013. Les tableaux de coefficient multiplicateur par année résultant de l'application de cette formule figurent à l'annexe 2;
- pour la production d'électricité des installations de plus de dix kW et de moins de 250 KWc, le nombre de certificats verts attribué par MWh est de sept certificats verts pour la tranche de production résultant des cinq premiers kWc installés, cinq certificats verts pour la tranche de production résultant des cinq kWc suivants et quatre certificats verts pour la tranche de production résultant des deux cent quarante kWc suivants, si les conditions suivantes sont cumulativement remplies: - 50 % au moins de l'électricité photovoltaïque produite est autoconsommé par le producteur sur le lieu de l'installation de production; - un audit des bâtiments ou des installations susceptibles d'être alimentés en électricité par les panneaux solaires photovoltaïques a été réalisé par un bureau agréé au sens de l'arrêté du Gouvernement wallon du 30 mai 2002 relatif à l'octroi de subventions pour l'amélioration de l'efficience énergétique et la promotion d'une utilisation plus rationnelle de l'énergie du secteur privé, démontrant qu'une unité de cogénération n'est pas réalisable sur le plan technique ou ne permet pas de garantir un temps de retour de l'investissement inférieur à cinq ans établi sur la base d'une méthodologie établie et publiée par la CWaPE; Linstallation de production d'électricité photovoltaïque n'a pas bénéficié d'aide à l'investissement couvrant plus de 50 % du coût de l'investissement. La CWaPE est chargée de vérifier lors de chaque octroi de certificats verts le respect de cette condition.
- Si ces conditions ne sont pas cumulativement remplies, pour la tranche de production d'électricité résultant des deux cent quarante kWc installés suivants, un certificat vert est attribué par MWh.; pour la production d'électricité des installations de 250 KWc et plus, le nombre de attribué par MWh pour la tranche de production résultant des 250 premiers kWc correspond au nombre de octroyés aux installations de plus de dix kWc installés et de moins 250 kWc, en application de l'alinéa 1er, 2°, et est d' un certificat vert par MWh au-delà.
Pour les installations de production d'électricité à partir de panneaux solaires photovoltaïques de plus de 10 kW, les modalités d'attribution des certificats verts sont celles en vigueur au moment de la mise en service de l'installation.
Tous les deux ans, et chaque fois qu'elle le juge utile, la CWaPE établit à l'attention du Gouvernement un rapport relatif au taux de pénétration de la filière de production d'électricité verte à partir de panneaux solaires photovoltaïques, des éventuelles avancées technologiques en rapport avec cette filière et de la décroissance des coûts d'investissement. Le cas échéant, et sur la base de ce rapport, le ministre propose au Gouvernement de modifier le nombre de certificats verts à octroyer aux installations de production d'électricité verte à partir de panneaux solaires photovoltaïques aux installations dont la mise en service n'est pas encore intervenue. L'arrêté du Gouvernement décidant de modifier le nombre de certificats verts octroyés ne peut entrer en vigueur moins de trois mois après sa publication au Moniteur belge.
En Région flamande: plus rien
Wat installaties betreft die elektriciteit opwekken uit hernieuwbare energiebronnen met startdatum vanaf 1 januari 2013 en gelegen in het Vlaamse Gewest, kent de VREG groenestroomcertificaten toe aan de eigenaar van een productie-installatie of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daartoe door hem werd aangewezen.
In afwijking van het eerste lid kent de VREG geen groenestroomcertificaten toe voor de opwekking van elektriciteit uit zonne-energie op het dak van kantoor-, schoolen woongebouwen wanneer voor het gebouw vanaf 1 januari 2014 een melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning, vermeld in artikel 4.2.1, 1°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, wordt aangevraagd en voor de in die melding of vergunning vervatte werken de EPB-eisen bij nieuwbouw van toepassing zijn.
Een installatie met startdatum vanaf 1 januari 2013 krijgt enkel groenestroomcertificaten gedurende de afschrijvingsperiode die in de berekeningsmethodiek van de onrendabele top voor die hernieuwbare energietechnologie wordt gehanteerd.
Het aantal groenestroomcertificaten dat wordt toegekend voor elke 1 000 kWh elektriciteit die wordt opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen in installaties met startdatum vanaf 1 januari 2013, is gelijk aan 1, vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde bandingfactor.
De Vlaamse Regering kan, in afwijking van § 2, derde lid, bepalen dat de VREG aan installaties waaraan groenestroomcertificaten werden toegekend, na afloop van de periode waarin de installatie voor steun in aanmerking komt op grond van § 2, derde lid, extra groenestroomcertificaten toekent.
De Vlaamse Regering legt de periode en de voorwaarden vast voor de toekenning van die extra certificaten, inclusief de manier waarop de bandingfactoren voor die extra steunperiode worden berekend.
Het aantal extra groenestroomcertificaten dat kan worden toegekend voor elke 1 000 kWh elektriciteit die wordt opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen in een dergelijke installatie, is gelijk aan 1, vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde bandingfactor. De bandingfactor is maximaal gelijk aan Btot ".
Wat installaties betreft die elektriciteit opwekken uit hernieuwbare energiebronnen met startdatum vanaf 1 januari 2013 en gelegen in het Vlaamse Gewest, kent de VREG groenestroomcertificaten toe aan de eigenaar van een productie-installatie of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daartoe door hem werd aangewezen.
In afwijking van het eerste lid kent de VREG geen groenestroomcertificaten toe voor de opwekking van elektriciteit uit zonne-energie op het dak van kantoor-, schoolen woongebouwen wanneer voor het gebouw vanaf 1 januari 2014 een melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning, vermeld in artikel 4.2.1, 1°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, wordt aangevraagd en voor de in die melding of vergunning vervatte werken de EPB-eisen bij nieuwbouw van toepassing zijn.
Een installatie met startdatum vanaf 1 januari 2013 krijgt enkel groenestroomcertificaten gedurende de afschrijvingsperiode die in de berekeningsmethodiek van de onrendabele top voor die hernieuwbare energietechnologie wordt gehanteerd.
Het aantal groenestroomcertificaten dat wordt toegekend voor elke 1 000 kWh elektriciteit die wordt opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen in installaties met startdatum vanaf 1 januari 2013, is gelijk aan 1, vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde bandingfactor.
De Vlaamse Regering kan, in afwijking van § 2, derde lid, bepalen dat de VREG aan installaties waaraan groenestroomcertificaten werden toegekend, na afloop van de periode waarin de installatie voor steun in aanmerking komt op grond van § 2, derde lid, extra groenestroomcertificaten toekent.
De Vlaamse Regering legt de periode en de voorwaarden vast voor de toekenning van die extra certificaten, inclusief de manier waarop de bandingfactoren voor die extra steunperiode worden berekend.
Het aantal extra groenestroomcertificaten dat kan worden toegekend voor elke 1 000 kWh elektriciteit die wordt opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen in een dergelijke installatie, is gelijk aan 1, vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde bandingfactor. De bandingfactor is maximaal gelijk aan Btot ".
Met betrekking tot de installaties die elektriciteit produceren uit hernieuwbare energiebronnen met een datum van inwerkingstelling vanaf 1 januari 2013 en gelegen zijn in het Vlaamse Gewest, geeft de VREG certificaten voor ecologische elektriciteit aan de eigenaren van een productieinstallatie of de natuurlijke of rechtspersoon die hij hiervoor heeft aangewezen.
In afwijking van de eerste alinea geeft de VREG geen certifcaten voor ecologische elektriciteit voor de productie van elektriciteit uit zonne-energie op het dak van kantoorgebouwen scholen en huizen wanneer een verklaring is opgesteld voor het gebouw vanaf 1 januari 2014 waarbij de bouwvergunning, waarnaar wordt verwezen in artikel 4.2.1 1 ° van Vlaamse ruimtelijke ordening van 15 mei 2009 is gevraagd en de vereisten van PEB inzake nieuwbouw van toepassing zijn op de beoogde werken in de verklaring of de vergunning.
Een installatie met een datum van inwerkingstelling vanaf 1 januari 2013, ontvangt slechts certificaten voor ecologische elektriciteit gedurende de afschrijvingsperiode gebruikt in de berekeningsmethode van het niet-renderende gedeelte voor deze hernieuwbare energie-technologie.
Het aantal ecologische elektriciteit certificaten dat is toegewezen voor elke 1000 kWh elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in installaties met een datum van betekening vanaf 1 januari 2013 is gelijk aan 1, vermenigvuldigd met de "banding" factor die in werking is getreden.
Au niveau fédéral: suppression de la garantie d'achat
Par un arrêté royal du 21 décembre 2012, le Gouvernement fédéral a supprimé l’obligation d’achat par le gestionnaire du réseau de transport Elia des certificats verts délivrés par les régions. Cette suppression fédérale ne vise pas l’énergie qui échappe à la compétence des régions (dont l’éolien off-shore) et l’énergie photovoltaïque mise en service avant le 1er août 2012 qui continue de bénéficier de cette obligation d’achat.
Pour rappel, l’article 14 de l’arrêté royal du 16 juillet 2002 relatif à l’établissement de mécanismes visant la promotion de l’électricité produite à partir de sources d’énergie renouvelables impose au gestionnaire de réseau d’acheter les certificats verts au producteur d’électricité verte qui en font la demande.
Cette mesure fédérale, semblable à ce qui est mis en place dans les trois régions, a été décriée tant par la CREG que par le Conseil d’État en raison d’un excès de compétence. En effet, aux termes de la loi spéciale du 8 août 1980, les régions sont seules compétentes pour les sources nouvelles d’énergie. La section législation du Conseil d’État l’a rappelé et a conclu à l’inconstitutionnalité de la mesure fédérale, dès son avis sur le projet qui est devenu l’arrêté royal du 16 juillet 2002. Ce point de vue est notamment dû au fait que le gestionnaire de réseau a également l’obligation de revendre les certificats qu’il a achetés afin de compenser le coût que cette obligation entraine.
Il faut souligner que la décision fédérale a été prise dans un contexte où la Région flamande a grandement modifié son système de certificats verts en juillet 2012. En maintenant une obligation d’achat à un prix minimum plus élevé au niveau fédéral, le risque était grand que l’ensemble des consommateurs paie pour les politiques mises en place dans le nord du pays. En effet, le coût de la mesure fédérale est répercuté par le gestionnaire du réseau via une surcharge fédérale; alors que si le même gestionnaire de réseau achète des certificats verts sur une base régionale, il ne pourra répercuter son coût que sur les tarifs appliqués à cette région.
Le système gagne en transparence et en légalité. Chaque région est dorénavant maitre à bord. La réforme de l’État et le transfert de compétence énergétique à venir laisseront sans doute encore plus de marge aux entités fédérées pour promouvoir l’électricité verte.
