Ingevolge artikel 32, 1° WIB 1992 worden alle beloningen die worden verleend of toegekend aan de zaakvoerder beschouwd als een bezoldiging van bedrijfsleiders. Uit de praktijk blijkt dat de fiscus dit heel ruim opvat en steeds sneller overgaat tot een taxatie van een voordeel van alle aard in hoofde van de zaakvoerder. Vaak onterecht zoals blijkt uit de rechtspraak.
Ook in het concrete geval waarin een vennootschap naast de privé-woning van de zaakvoerder verbouwingswerken uitvoert, en bijvoorbeeld een veranda plaatst, meende de administratie dit te moeten taxeren als een voordeel van alle aard in hoofde van de zaakvoerder aangezien deze door natrekking (artikel 553 Burgerlijk Wetboek) eigenaar zou zijn geworden van de bouw.
Uit recente rechtspraak, onder meer in een vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen van 15 juni 2012, blijkt evenwel dat de administratie bovenstaande redeneringen niet tot een automatisme mag verheven.
De administratie dient immers rekening te houden met de concrete omstandigheden eigen aan elk afzonderlijk dossier. De administratie dient dan ook telkenmale rekening te houden met het feit dat de zaakvoerder kan verzaken aan zijn recht op natrekking, waardoor hij geen eigenaar wordt van de bouwwerken die op zijn grond werden opgezet. In deze omstandigheden komt dus een recht van opstal tot stand, waardoor er op dat ogenblik geen voordeel van alle aard kan weerhouden worden in hoofde van de zaakvoerder. Dergelijke verzaking aan het recht van natrekking kan zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend.
Een afstand van het recht op natrekking kan door alle middelen van recht worden bewezen. De fiscus dient immers rekening te houden met de werkelijkheid en kan niet eisen dat een uitdrukkelijke verzaking wordt voorgelegd. Enkele elementen die kunnen wijzen op een stilzwijgende verzaking van het recht op natrekking zijn:
- niet de grondeigenaar maar de effectieve oprichter heeft de werken betaald,
- de oprichter heeft een lening aangegaan,
- de oprichter zelf heeft een bouwvergunning aangevraagd,
In deze omstandigheden blijft de vennootschap zelf eigenaar van de nieuwe bouwwerken of verbouwingswerken die op het privé-terrein van de zaakvoerder werden uitgevoerd waardoor geen sprake kan zijn van een beloning verleend of toegekend aan de bedrijfsleider in de zin van artikel 32 WIB 1992.
Merk wel op dat de rechtbank zich in deze hypothese enkel heeft uitgesproken over mogelijke taxatie in hoofde van de bedrijfsleider op het ogenblik van het bouwen van de veranda. De rechtbank spreekt zich m.a.w. niet uit over mogelijke taxatie bij het aflopen van het recht van opstal. Indien de bedrijfsleider op dat ogenblik alsnog een voordeel zou bekomen, kan niet uitgesloten worden dat er op dat moment een voordeel van alle aard kan worden getaxeerd.