Op 18 april 2024 is de Wet Strafprocesrecht I van 9 april 2024 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Deze wet heeft onder meer de verjaring van de strafvordering grondig hervormd. De nieuwe regels zijn in werking getreden op 28 april 2024. Op misdrijven die op die datum nog niet verjaard waren, zullen de nieuwe regels van toepassing zijn.
De aanpassingen aan de verjaring van de strafvordering zijn ook relevant voor de verjaring van de burgerlijke rechtsvorderingen die volgen uit een misdrijf. Zij kunnen immers niet verjaren voor de strafvordering.
Krachtlijnen van de hervorming
De hervorming bestaat uit drie krachtlijnen:
(i) Verlengen van de verjaringstermijn aan de hand van vaste termijnen zonder stuitingsmechanisme
De regels betreffende de verjaring van de strafvordering waren zeer complex geworden. Zo was niet alleen de klassieke driedeling tussen misdaden, wanbedrijven en overtredingen relevant, maar veranderde de toepasselijke verjaringstermijn soms wel en soms niet indien er verzachtende omstandigheden werden aangenomen en was de leeftijd van het slachtoffer ook in een aantal gevallen relevant. Met de recente wetswijziging tracht de wetgever paal en perk te stellen aan dit kluwen door het verjaringsregime aanzienlijk te vereenvoudigen aan de hand van volgende verjaringstermijnen:
Misdrijf Nieuwe verjaringstermijn
Misdaad strafbaar met levenslange opsluiting of hechtenis | 30 jaar
Misdaad strafbaar met meer dan twintig jaar tot dertig jaar opsluiting of hechtenis | 20 jaar
Misdaad strafbaar met meer dan vijf jaar tot ten hoogste twintig jaar opsluiting of hechtenis | 15 jaar
Wanbedrijf | 10 jaar
Overtreding | 1 jaar
De nieuwe verjaringstermijnen zijn over het algemeen substantieel langer dan onder het oude systeem. Zo bedroeg onder het oude verjaringsregime de verjaringstermijn 20 jaar voor de misdrijven strafbaar met levenslange opsluiting en voor een aantal opgesomde zware misdrijven gepleegd ten aanzien van minderjarige slachtoffers, hetgeen onmiddellijk ook de langste verjaringstermijn was. Voor tal van financiële misdrijven zoals o.a. oplichting, misbruik van vertrouwen, misbruik van vennootschapsgoederen en witwassen, dewelke allemaal wanbedrijven uitmaken, wordt de verjaringstermijn dan weer verdubbeld van 5 naar 10 jaar.
De substantiële verlenging van de verjaringstermijnen valt te verklaren door de afschaffing van het mechanisme van de stuiting. Dat mechanisme zorgde ervoor dat de voor de wetswijziging geldende verjaringstermijnen konden uitgebreid worden door stuitingsdaden, de zogenaamde daden van onderzoek of vervolging. Binnen de oorspronkelijke verjaringstermijn kon men door een dergelijke stuitingsdaad een nieuwe verjaringstermijn doen aanvangen met dezelfde duur als de oorspronkelijke termijn. Zo was het bijvoorbeeld mogelijk dat een oplichting uit 2018 door een tijdige stuitingdaad in 2023, pas in de loop van 2028 zou verjaren. In de praktijk moest nagegaan worden wanneer de laatste nuttige stuitingsdaad gesteld werd. In de plaats van dat complexe mechanisme werden voormelde nieuwe verjaringstermijnen ingevoegd en de stuiting van de verjaring afgeschaft.
Daar waar overeenkomstig het oude systeem de toepasselijke verjaringstermijn nog kon veranderen door het aannemen van verzachtende omstandigheden geldt nu de regel dat de verjaringstermijnen ongewijzigd blijven indien de straf wordt verminderd of gewijzigd wegens verzachtende omstandigheden. Indien een valsheid in geschriften op grond van verzachtende omstandigheden wordt gecorrectionaliseerd, blijft de verjaringstermijn aldus 15 jaar op grond van de nieuwe regels. Met andere woorden, de verjaringstermijnen is vastgelegd overeenkomstig de straf bepaald in de wet voor het betreffende misdrijf.
Net zoals voor de wetswijziging, zijn ook nu nog bepaalde misdrijven onverjaarbaar. Aan die lijst worden thans moord en roofmoord toegevoegd indien “die misdrijven door hun aard of context een land of een internationale organisatie ernstig kunnen schaden, of van aard zijn de bevolking ernstige vrees aan te jagen of om de overheid of een internationale organisatie op onrechtmatige wijze te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling, of om de politieke, de constitutionele, economische of sociale basisstructuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen”. Hierbij kan gedacht worden aan misdrijven zoals die van de Bende van Nijvel.
(ii) Drastische inperking van het beroep op schorsingsgronden
De verjaring van de strafvordering kan overeenkomstig artikel 24 V.T.Sv. worden geschorst, hetgeen inhoudt dat de lopende verjaringstermijn tijdelijk tot stilstand komt, om vervolgens weer verder te lopen. Initieel was de schorsing enkel mogelijk indien de wet dit uitdrukkelijk bepaalt of wanneer een wettelijk beletsel bestaat dat verhindert dat de gerechtelijke autoriteiten de strafvervolging opstarten of verderzetten. Doorheen de jaren heeft de wetgever stelselmatig schorsingsgronden toegevoegd en moest er ook rekening worden gehouden met jurisprudentiële schorsingsgronden.
Door de aanpassing van artikel 24 V.T.Sv. wordt de verjaring van de strafvordering voortaan enkel geschorst wanneer de wet dit bepaalt of wanneer er een wettelijk beletsel bestaat dat de instelling van de strafvordering verhindert. Diverse andere wettelijke bepalingen bevatten schorsingsgronden die niet werden aangepast door de Wet Strafprocesrecht I.
(iii) Het stopzetten van de verjaringstermijn bij aanhangigmaking van de strafvordering bij het vonnisgerecht.
Ten slotte wijzigt de wetgever het eindpunt van de verjaringstermijn. De verjaring van de strafvordering loopt niet meer vanaf de dag van de aanhangigmaking van de strafvordering voor de politierechtbank, de correctionele rechtbank, het hof van assisen of het hof van beroep zetelend in eerste en laatste aanleg. Concreet houdt dit in dat binnen de verjaringstermijn de zaak aanhangig moet worden gemaakt bij de strafrechter. Eenmaal de strafzaak aanhangig is gemaakt bij een vonnisgerecht, kan de verjaring niet meer intreden.
Deze hervorming is een totale ommekeer van het oude verjaringsregime waarbij de verjaring nog steeds kon intreden na de aanhangig making bij het vonnisgerecht. Dit had tot gevolg dat na het voltooien van een tijdsintensief opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek, het vonnisgerecht alsnog in de onmogelijkheid kon verkeren om nog over de grond van de zaak uitspraak te doen omwille van een op dat ogenblik intredende verjaring. De wetgever achtte dit niet meer in lijn met de maatschappelijke verwachtingen van de burger en wijzigde derhalve het eindpunt van de verjaring.
Dit onderdeel van de hervorming heeft tot gevolg dat het uitgangspunt in burgerlijke zaken nu ook geldt in strafzaken.
Verval van strafvordering bij zeer zwaarwichtige miskenningen redelijke termijn
Gelet op de algemene “verzwaring” van het verjaringsregime, werd een bijkomende waarborg ingevoerd voor het geval dat de duur van de strafvervolging de redelijke termijn overschrijdt. Meer bepaald kan voortaan een rechter die vaststelt dat de beklaagde wordt geconfronteerd met een zeer zwaarwichtige miskenning van de redelijke termijn, naast strafvermindering en de eenvoudige schuldigverklaring, het verval van de strafvordering uitspreken. De overschrijding van de “redelijke termijn” moet volgens de wetgever worden beoordeeld volgens de omstandigheden van de zaak, die een algemene beoordeling vereisen.