05/08/24

Rechtbank kan nu ambtshalve verjaring opwerpen ten gunste van consument

De bevrijdende verjaring is een verweermiddel dat een schuldenaar kan opwerpen tegen een schuldeiser die te lang heeft stilgezeten. Elke schuldeiser moet binnen een bepaalde door de wetgever bepaalde periode zijn vordering nastreven, anders verliest de schuldeiser de mogelijkheid de schuldenaar nog te dwingen diens verbintenis na te komen. 

Het basisprincipe (vervat in artikel 2223 oud BW) is steeds geweest dat verjaring een verweermiddel is dat beschikbaar is voor de schuldenaar die in rechte wordt gedaagd, maar dat het middel door deze schuldenaar zelf moet worden opgeworpen. De schuldeiser mag zwijgen over het feit dat een schuld mogelijk verjaard is en de rechtbank mag niet ambtshalve de schuldenaar helpen, tenzij het een materie van openbare orde zou betreffen (zoals inzake fiscale zaken). 

De laatste jaren waren in dit basisprincipe al enige gaten ontstaan. Zo heeft het Hof van Cassatie in een arrest van 13 januari 2023 benadrukt dat de rechtbank ook de verplichting heeft om ambtshalve de rechtsregels toe te passen op de door een partij in het bijzonder opgeworpen feiten tot staving van diens verweer. Hiermee werd bevestigd dat de rechtbank in specifieke omstandigheden de mogelijkheid heeft om bijvoorbeeld te concluderen dat een partij die zich uitdrukkelijk steunt op het oude karakter van een vordering de bedoeling had om de verjaring op te werpen. Het betreft echter nog steeds een uitzonderingssituatie en de regel van artikel 2223 oud BW blijft onverkort gelden.

De wetgever heeft nu ingegrepen met de wet van 15 mei 2024 houdende de maatregelen in de strijd tegen overmatige schuldenlast en ter bescherming van ondernemingen in moeilijkheden. Met ingang van 1 oktober 2024 heeft de rechtbank nu de mogelijkheid om het middel van verjaring ambtshalve op te werpen in procedures waarbij een onderneming (in de zin van artikel I.1, eerste lid, 1° WER) een geldschuld invordert van een consument (in de zin van artikel I.1, eerste lid 2° WER). 

Het gevolg hiervan is dat de consument, die mogelijk niet door een advocaat zal zijn bijgestaan, een bijkomende bescherming krijgt doordat de rechtbank mee zal waken over de mogelijke verjaring die een consument kan opwerpen tegen een invordering van een geldschuld door een onderneming.

Marijn De Ruysscher

dotted_texture